Lodewijk van Oord
Lodewijk van Oord
   
Thesmophoria
   
Uit: Kort Verhaal, Zomer 2010. 




De wandeling naar de praktijk beschouwde Simon Hendrik Snelman al tientallen jaren als het hoogtepunt van zijn dag, vooral in het vroege voorjaar als de zon bijna op was en de dieren in Blijdorp het actiefst waren. Op alle doordeweekse dagen liep hij in straf tempo langs de diergaarde, luisterend naar de beestengeluiden aan de andere kant van de met klimop begroeide muur: gebrul en gekraai en geblaf dat hij meestal niet helemaal plaatsen kon. Eigenlijk had hij met dieren weinig op en hij ging Blijdorp nooit daadwerkelijk binnen, nee, aan het geloei en gesnuif had hij genoeg. Deze gelukskreten en jammer­klachten kon hij beluisteren zonder dat ze hem enige verantwoorde­lijkheid gaven, hij hoorde de geluiden en hoefde daarna niets te onder­nemen. Daar hield hij van het maakte hem elke ochtend weer klaar voor een nieuwe dag patiëntenleed.

Deze ochtend donderde de regen met bakken uit de hemel, en door de vele rukwinden lukte het hem nauwelijks zijn paraplu in toom te houden. De dierentuin was ongebruikelijk stil. Misschien zijn de bewoners in staking gegaan, dacht hij, of hebben ze zich ingescheept op een ark naar elders. Snelman achtte de kans aanwezig dat ze deze nacht unaniem besloten hadden met z’n allen uit te sterven. Hij gaf de dieren groot gelijk.

Het werd een niet noemenswaardig spreekuur, gevuld met twee dozijn patiënten die allemaal weinig ernstigs onder de leden hadden. Het kwam allemaal neer op hoest en griep, veroorzaakt door het almaar voortwoekerende laffe weer. Om kwart over tien nam hij afscheid van de laatste patiënt van de ochtend, een schuchtere studente bedrijfseco­nomie met pijn in haar onderrug, die op de valreep ook nog om een receptje voor de pil had gevraagd. Met het briefje stevig in de hand geklemd sprong ze op haar paars en geel geschilderde fiets, op weg naar apotheek of geliefde.

Zijn assistente Lieneke bracht koffie, en zoals gebruikelijk speelde hij een aantal potjes mijnenveger op zijn computer. Hij opende zijn lunchtrommel, pakte de eerste boterham van de dag en zette die tussen zijn tanden. Gebraden gehakt op meergranenbruin; de inhoud van zijn trommel was sinds jaar en dag exact hetzelfde. In de receptie kon hij Lieneke’s telefoon horen overgaan, ze nam de hoorn van de haak en sprak op de voor haar gebruikelijke directe maar vriendelijke toon. ‘Vooruit,’ hoorde hij haar zeggen, ‘ik zal het de dokter vragen.’

Zijn telefoon zoemde, het lampje lichtte op: ‘Zeg het maar, Lieneke.’

‘Ik heb het jongste meisje Azulay aan de lijn. Ze wil per se vandaag nog komen.’

Hij vroeg wat de kwaal was, en of het misschien telefonisch kon.

‘Dat wilde ze niet zeggen, ze wil het alleen met jou bespreken. Het moet face to face, zei ze.’ Lieneke benadrukte de Engelse woorden, alsof ze die maar aanstellerig vond.

‘Heb ik nog een gaatje?’

Lieneke was even stil, mompelde ‘eens even kijken’ en zei: ‘Eigenlijk alleen nu. Ze kan eventueel meteen komen.’ Snelman ging akkoord en legde de hoorn neer. Niet veel later verscheen Lieneke in de spreekkamer. ‘Ze is over tien minuten hier, zei ze.’

‘Azulay, Azulay,’ mompelde hij, maar haar voornaam schoot hem niet te binnen. De vader kwam hier bijna wekelijks over de vloer, en ook de moeder verscheen van tijd tot tijd met ouderdomskwaaltjes. Hij zocht haar op in zijn patiëntenbestand: Taziri Azulay. Sinds hij een jaar of tien geleden digitaal was gegaan was ze niet één keer op het spreekuur geweest. Hij vroeg Lieneke in de papierbak te kijken, de grote systeemladenkast waarin de oude patiëntenkaarten nog altijd opgeborgen lagen.

‘Ze is hier twee keer geweest,’ antwoordde Lieneke, die met de lichtblauwe kaart in de hand weer binnenkwam. In januari ‘92 had Snelman haar ingeschreven, samen met haar moeder en oudere broer.

Het gezin was toen juist herenigd met de vader en had aan de Ben­tincklaan een bovenwoning betrokken. Daarnaast was ze in maart ‘97 op spreekuur geweest voor een niet al te serieuze keelontsteking. Diepe hoest, had hij op de kaart geschreven, slijm gelig rond huig. Het advies om na twee weken nog eens terug te komen was niet opgevolgd, blijkbaar was de kwaal zonder al te veel problemen verdwenen.

‘Kerngezond kind,’ zei Snelman, terwijl hij de kaart voor zich op tafel wierp.

‘Vrouw,’ verbeterde Lieneke. ‘Ze is inmiddels ook al tweeëntwintig, hoor.’ Ze zette haar wijsvinger op de kaart, vlak onder de geboortedatum.

‘Kijk,’ zei ze, terwijl haar vinger op de kaart tikte, ‘zelfde bouwjaar als ik.’

Taziri Azulay, Azulay Taziri. Van al zijn patiënten had ze zonder twijfel de allerbetoverendste naam. ‘Zonde eigenlijk,’ zei hij, ‘een jonge meid met zo’n mooie naam die nooit eens langskomt.’

‘Tssshhh!’ riep Lieneke, ‘wat zijn we weer seksistisch vandaag.’

Snelman wierp zijn hand op de tafel en lachte haar toe, want dit gesprek voerden ze wel vaker. ‘Ik begrijp dat die opmerking gender­technisch gezien niet door jouw beugel kan? Of is hier weer sprake van onze generatiekloof?’

‘Over een mán zou je zoiets nooit zeggen!’ Lieneke draaide zich om en liep de spreekkamer uit. Seconden later keerde ze weer terug. ‘Even zonder gekheid, Simon, je weet nog dat ik straks weg moet?’

Hij knikte. ‘Je broer trouwt. In Leeuwarden of all places.’

‘Geen woord over Friesland,’ zei ze met gespeelde norsheid, waarbij ze haar wijsvinger bestraffend oprichtte. ‘Hoe dan ook, over een kwar­tier ben ik weg.’

Snelman pakte een tweede boterham en nam een grote hap. Hij voelde zich moe, te moe voor dit moment van de dag. De oorzaak ken­de hij: gisteravond had hij net een glaasje rood te veel gedronken, want hij had besloten dat de fles nog even op moest. Hij legde de boterham weg, leunde achterover in de comfortabele bureaustoel en wierp zijn voeten op het bureau. Ontspannen sloot hij zijn ogen. Sinds jaar en dag had hij de gewoonte een paar keer per dag een aantal minuten weg te dommelen. ‘Ik kan er opnieuw een paar uur tegenaan,’ zei hij steevast als Lieneke hem weer eens moest wekken.

 

Hij hoorde de bel, Lieneke die opendeed en enkele beleefdheden uit­wisselde, voetstappen in de gang, een rits die opengetrokken werd, het ophalen van een neus.

De deur werd opengeduwd, Taziri Azulay stapte binnen. Snel stapte hij op haar af. ‘Dokter Snelman,’ zei hij. ‘Dat is een eeuwigheid gele­den, zeg.’

Ze schudde haar hoofd.

‘Dat je hier was. Dat is bijna vijftien jaar geleden.’

‘Ik kan me dat niet herinneren,’ zei ze voorzichtig. Ze rook naar sigaretten, een geur die Snelman als ex-roker nog altijd kon waarderen.

‘Nee, nee, natuurlijk niet,’ lachte hij, ‘dat begrijp ik.’ Hij wees naar de patiëntenstoel, zij nam haar sjaal in de hand en ging zitten. Terwijl Snelman de deur sloot en achter haar langs terugliep naar zijn stoel gleden zijn ogen over haar hoofd en rug. Hij zag hoe haar donkerbrui­ne krulletjes bij de oren en in de nek onder een strakke, donkerpaarse hoofddoek vandaan sprongen. Ze droeg een lichtgroene jas die een beetje glom.

Hij ging zitten en keek haar aan. Haar ogen waren kastanjebruin, haar wenkbrauwen scherp gestileerd. De paarsachtige lipstick die ze droeg paste feilloos bij haar hoofddoek, modieuze kleuren die weer terugkwamen in haar nagellak en in de sjaal die nu op haar schoot lag.

‘Je woont nog altijd bij je ouders aan de Bentincklaan?’ vroeg Snelman vriendelijk. Zodra ze dit beaamde, omcirkelde hij het adres op haar kaart en schreef er ‘OK’ bij.

‘En je zit nog op school?’

‘Ik studeer,’ antwoordde ze nors.

Snelman richtte zijn ogen op, en lachte ongemakkelijk: ‘En vordert de studie een beetje?’

‘Jawel.’

‘Je Nederlands is uitstekend.’

Taziri’s lippen vormden een wantrouwige grijns, rondom haar ogen verschenen kraaienpootjes: ‘Ik woon hier vanaf mijn tweede.’

‘Ah,’ verzuchtte Snelman. ‘En wat studeer je precies, als ik dat vragen mag?’

‘Archeologie, in Leiden.’

‘Wat goed zeg! Ik neem aan dat je je al gespecialiseerd hebt?’

Taziri knikte, en voor het eerst glimlachte ze. ‘Klassiek Grieks. Ik ben deze zomer zelfs wezen graven in Athene.’

Snelmans mond viel open van enthousiasme: ‘Griekenland is prachtig! Die oude Grieken boeien mij mateloos! En heb je nog iets interessants gevonden?’

‘Jawel,’ antwoordde ze kalmpjes, ‘we hebben een grot blootgelegd, waarvan vermoed wordt dat die gebruikt werd voor de Thesmophoria. Dat was in de oudheid een belangrijk feest, een soort carnaval.’

Snelman knikte, en zei dat hij er wel eens wat over gelezen had.

‘We vonden vooral heel veel varkensbotjes.’

‘0,’ zei Snelman verbaasd, ‘en dat viel tegen?’

‘Nee hoor, het was heel leerzaam. Ik had dit nooit eerder gedaan.’

‘Wat leuk zeg, wat leuk,’ mompelde Snelman, waarna het gesprek verstomde. Na enkele seconden zei hij op serieuze toon: ‘Goed, terzake.’

Ze keek hem zwijgend aan, en krabde even met de linkerhand aan haar rechter onderbeen. Bij de receptie hoorde Snelman hoe Lieneke de vaatwasser inruimde, de koffiekan omspoelde.

‘Niet dat het niet leuk is om met je te praten, maar daar kom je natuurlijk niet voor.’

Ze zweeg nog altijd, en keek hem nu recht in de ogen aan.

‘Dus..? vervolgde hij, ‘wat is de kwaal?’

Ze moest de vraag even in zich opnemen. ‘Er is niet echt een kwaal,’ zei ze, ‘het is meer dat we iets recht moeten zetten.’ Ze liet een stilte vallen, en zei toen zelfverzekerd: ‘Ik wil weer maagd worden.’

De voordeur viel met een knal dicht. Lieneke was vertrokken.

‘Zo zo,’ mompelde Snelman. Hij legde zijn armen over elkaar, duwde zijn rug tegen de leuning en keek haar vriendelijk aan. ‘En wat bedoel je daar precies mee?’ Snelman was inmiddels bijna dertig jaar huisarts, en slechts een heel enkele keer verscheen er iemand op het spreekuur met een kwaal die hij nog niet eerder behandeld had. Taziri Azulay was zo’n patiënt.

‘Het is een heel verhaal, eigenlijk’ Taziri ging even verzitten. Over zes weken zou ze trouwen met Ab, haar verloofde, en het leek hun wel leuk om voor die gelegenheid haar maagdenvlies te laten herstellen.

‘Dat lijkt jullie wel leuk?’

Ze knikte.

‘Trouwen jullie hier, in Rotterdam?’

Ze schudde haar hoofd. ‘In Tétouan. Daar komen onze ouders van­daan.’

‘Is Ab dan ook Marokkaans?

Taziri begon breeduit te lachen en verklaarde het misverstand: ‘Abdelrahim! Hij heet Abdelrahim, maar iedereen noemt hem Ab.’

Snelman lachte mee. ‘Doe je dit voor je ouders? Denken die dat je nog maagd bent?’

‘Allicht. Ik weet eigenlijk nooit zo goed wat ze denken. Het hele onderwerp is een non-starter, weet u.’

Snelman wees naar haar hoofddoek en vroeg of ze nog altijd mos­lim was.

‘Ik ga met Ab naar bed, zoals ik dat ook deed met mijn vorige vriend­jes. Ik ga uit en word soms dronken, en alhoewel mijn vader in een islamitische slagerij werkt zou ik zonder schuldgevoel uw bammetjes varkensvlees kunnen opeten.’ Ze wees naar de boterham die half opge­geten op het bureau lag. ‘Deze hoofddoek is geen statement of zo. Hier...’ Met beide handen schoof ze de hoofddoek naar achteren, haar golvende haren bevrijdden zich uit het linnen en sprongen alle kanten op de lucht in.

Snelman keek vol verbazing naar de wilde krullenbos voor zich.

‘Het spijt me,’ zei hij, ‘ik wilde je niet voor het blok zetten.’

‘Dat doet u niet. Voor vrouwen zoals ik is de hoofddoek meer praktisch dan principieel.’

‘Maar,’ aarzelde Snelman, ‘als ik heel eerlijk ben: ik begrijp het niet. Ik snap niet zo goed wat je wilt.’

‘Ik wil weer maagd worden,’ zei ze voor de tweede keer. ‘Hymenoplastie heet dat. U hoeft me alleen maar door te verwijzen naar het Erasmus, meer niet.’

‘Je hebt er kaas van gegeten, merk ik.’

Taziri lachte verlegen, en vertelde dat ze uitvoerig op internet had gekeken. Tientallen websites en fora had ze gevonden, waarop de voor- en nadelen in detail besproken werden. ‘Onder ons is dit een hot topic, weet u.’

‘Vertel maar,’ zei hij, ‘ik hoor graag wat je afwegingen zijn.’

‘We willen het vooral voor de bruiloftsgasten. Na de huwelijksnacht hangen ze het bebloede laken buiten, zodat iedereen kan zien dat de daad voltrokken is. Het is daar traditie, weet u. Dat plezier willen we ze niet onthouden.’

Ook niet als het nep was, wilde Snelman vragen, maar hij hield de gedachte voor zich. ‘En Ab?’ vroeg hij. ‘Hebben jullie er samen over gesproken?’

Taziri trok haar neus op en zei: ‘Een beetje. Maar eerlijk gezegd praat hij niet graag over dit soort dingen. Wat hem betreft kunnen we de zaak gewoon flessen. We prikken in onze vingers en laten wat druppels op het laken sijpelen.’ Ze lachte, alsof ze het voor zich zag.

‘In wezen,’ zei Snelman, terwijl hij zijn handen openvouwde, ‘in wezen is hymenherstel óók de zaak flessen.’

Ze keek hem begripvol aan. ‘Misschien. Maar als we dan toch doen alsof, weet u, dan wil ik het zo echt mogelijk doen. Het is theater, natuurlijk, net als de rest van het huwelijk. Ik wil het graag zo waarheidsgetrouw mogelijk spelen.

Snelman pakte zijn notitieblokje. ‘Prima,’ zei hij op serieuze toon, ‘maar voordat ik je een verwijsbriefje geef zal ik je even moeten exa­mineren. Voor de zekerheid.’

Taziri vroeg welke zekerheid hij bedoelde.

‘Of je maagdenvlies wel verstoord is.’ In een klein aantal gevallen, doceerde hij, bleef de hymenale ring ook na de coïtus intact. Daar kwam nog bij dat sommige vrouwen zonder maagdenvlies geboren werden. ‘Voor ik je naar het Erasmus stuur, moet ik dat even controle­ren. Anders sta ik straks behoorlijk voor lul’ Hij grijnsde. ‘Ik zie die smalende gynaecologen al voor me. Wat een amateur, die Snelman, zul­len ze denken.’

Ze giechelde zenuwachtig, opnieuw wuifden haar haren door de ruimte. Snelman stond op, en leidde haar naar een kleine ruimte die zich achter de spreekkamer bevond. Tegen de muur stond een hoge brancard, in de andere hoek bevond zich een klein keukenblok. Enkele zwakke zonnestralen schenen door de luxaflex naar binnen, ontelbare stofdeeltjes werden in het licht gezet. Hij sloot in één beweging het lichtgroene gordijn, en onttrok daarmee de brancard aan het zicht.

‘Graag vanaf de gordel ontkleden,’ zei hij op neutrale toon. ‘Je mag je bovenkleding aanhouden.’ Hij hield het gordijn open, Taziri ver­dween achter het doek.

Snelman opende een kastje op ooghoogte en pakte er een setje latexhandschoenen uit. Hij testte de rekbaarheid, deed zijn trouwring af en trok de handschoenen aan. Slurpend geluid van lenig plastic op zijn droge huid, een klank die hem bevestigde in zijn functie als arts. Hij knipperde de tl-verlichting aan, sloot de luxaflex en liep naar het gordijn. De brancard kraakte, het teken dat Taziri was gaan liggen. Of ze zover was, een vraag die ze met een kort ‘hmm’ beantwoordde. Snel­man opende het gordijn en zag haar voeten. Ook haar teennagels waren paars gelakt, haar onderbenen zorgvuldig geschoren. Na de losse huid op haar knieën volgden de volle rondingen van haar bovenbenen en dijen. Ze droeg nog altijd een slipje, zwarte zijde met zilveren bor­duursels. Haar andere kleren lagen opgevouwen op de stoel naast de brancard.

Hij knikte richting haar kruis. ‘Ik ben bang dat je dit ook nog even zult moeten uittrekken.’

Met een zelfverzekerheid die hij nog niet eerder gezien had trok Taziri het initiatief naar zich toe. ‘Jij eerst,’ zei ze kortaf.

Wat zeg je?’

‘Ik zei: Jij eerst. Ik vind het nogal ongemakkelijk om hier als enige naakt te zijn.’

Snelman verontschuldigde zich en mompelde dat Lieneke er nor­maal altijd bij was. ‘Helaas moest ze vandaag weg, naar een trouwerij notabene. Ik kan me voorstellen dat je je met mij alleen ongemakkelijk voelt, maar daar is even niets aan te doen.’

‘Jawel,’ zei Taziri nonchalant. ‘Kleedt u zich ook maar uit. Dan zijn we weer gelijkwaardig.’

Snelman sprong door het gordijn. Een diepe zucht ontsnapte aan zijn longen, hij ijsbeerde door de kamer. Dit kon niet, wist hij, terwijl hij zijn veters losmaakte en zijn schoenen uittrok. Ik overschrijd een grens, dacht hij, terwijl hij zijn riem losmaakte en zijn gulp openritste. Terwijl zijn pantalon over zijn enkels zakte en, gevolgd door een witte onderbroek, op de grond achterbleef, besefte hij dat hij niet anders kon dan haar spel helemaal mee te spelen. Ze heeft me in haar macht, vloekte hij in gedachten, ik ben volstrekt chantabel geworden.

Snelman schoof het gordijn weer open. ‘Die Thesmophoria,’ zei hij, in een poging de aandacht af te leiden. ‘Vertel me daar nog ’s wat meer over.’ Taziri kwam overeind. Hij nam plaats op de brancard, een paar centimeter van haar verwijderd. Hun beide ruggen leunden tegen de harde muur. Hij zag haar slipje nu bovenop de andere kleren liggen.

Taziri begon te vertellen. De Thesmophoria vormden een jaarlijks terugkerend festival ter ere van de godinnen Demeter en Kore. Histo­rici interpreteren het als een typisch omkeringsfeest, waarin getrouwde vrouwen tijdelijk terugkeerden naar de ongehuwde staat. ‘Voor ons archeologen is vooral de derde dag interessant,’ zei ze. ‘Op die dag werd een groep vrouwen neergelaten in een aantal diepe putten en grotten. Enkele maanden eerder, tijdens een zomerfestival, waren daar allemaal voorwerpen ingegooid die iets met seksualiteit te maken hadden.’

Snelman vroeg waar hij dan zoal aan moest denken.

‘Afbeeldingen van slangen, gebeeldhouwde penissen, maar ook levende varkens,’ somde Taziri op. Die voorwerpen en verrotte resten werden door de vrouwen naar boven gehaald en op een speciaal altaar geofferd. ‘Zodra het vuur brandde, gooiden ze er graankorrels bovenop. De Grieken geloofden dat zo’n offer gunstig was voor de vruchtbaar­heid.’

‘Wat een merkwaardig ritueel,’ zei Snelman vol verbazing. ‘En dat alles bij elkaar noemen ze een omkeringsfeest?’

Ze knikte. ‘De normale maatschappelijke verhoudingen worden tijdelijk omgedraaid. Rijken zijn eventjes arm, slaven zijn even vrij, koningen zijn even onderdaan. En vrouwen zijn tijdelijk machtiger dan hun mannen.’

‘Goed,’ zei Snelman, terwijl hij van de brancard sprong, ‘en nu terug naar onze tijd.’

Taziri leek hem niet te horen. Aan het einde van de oudheid raak­ten de Thesmophoria steeds meer in de vergetelheid, vertelde ze. Door de opmars van het christendom werd de een na de andere tempel gesloten, en raakten steeds meer festivals uit de gratie. ‘Erg jammer, want ik denk dat vrouwen vandaag de dag best zo’n feest kunnen gebruiken. Het moet een leuk evenement geweest zijn, vriendelijk en serieus tegelijk.’

‘Hou op, zeg! Een stelletje wijven die piemels verbranden, wat is daar vriendelijk of serieus aan?’

‘Het gaat om de diepere betekenis,’ verzuchtte Taziri. ‘Als man snap je dat natuurlijk niet.’

Snelman protesteerde en stelde dat dat niets met zijn mannelijkheid te maken had. ‘Als je wilt, Taziri, voeren we dat ritueel stante pede uit. Jij en ik, op het terras.’ Hij schrok van zijn eigen voorstel. Stante pede. Het was lang geleden dat hij die term gebruikt had.

‘Doe niet zo raar,’ zei Taziri. ‘Waar halen we de geslachtsdelen van­daan? Om van een verrot varken nog maar te zwijgen.’

‘Kom!’ gebood Snelman. Hij pakte haar hand en trok haar van de brancard af. ‘Het wordt een beetje improviseren, maar ik denk dat het wel gaat lukken.’ In twee snelle bewegingen rukte hij zijn handschoe­nen uit, en wierp ze in de gootsteen.

Taziri stribbelde tegen. ‘Zodra je improviseert, is het geen ritueel meer. Bovendien ben jij een man, en heb ik me niet seksueel onthou­den.’ Nieuwsgierig naar wat hij van plan was volgde ze hem toch. Hij nam haar mee naar de receptie. Achter het bureau van Lieneke bevond zich een gele deur. Snelman draaide de sleutel om en duwde de hand­greep naar beneden. Met een krakend geluid gaapte de kelder open. Hij knipte een klein peertje aan en maande Taziri hem te volgen. Twee blote onderlichamen daalden de smalle stenen trap af en betraden een langgerekte kelder van zo’n twee bij vijf meter. De wanden waren gevuld met planken waarop zich allerlei objecten, dozen en stapels papieren bevonden.

‘Kijk nou,’ riep Taziri, ‘een rariteitenkabinet.’ Ze pakte een model van de menselijke voet van een plank, stof dwarrelde door de ruimte. ‘Dat zijn echte botten,’ zei Snelman, terwijl hij het model van haar overnam. ‘Die gebruikte ik vroeger om voetbreuken uit te leggen. En daar hebben we Jozef.’ Hij wees naar een menselijk skelet, dat hangend aan een soort stellage tegen de achtermuur stond. ‘Ook dat heb ik nooit meer nodig.’

‘Wat is dit?’ Taziri wees op een glazen pot waarin iets biefstukach­tigs dreef.

‘Dat is nou een hart. Van een rund, in dit geval.’ Snelman vertelde dat al deze objecten vroeger in zijn spreekkamer stonden. ‘Tegenwoor­dig gebruiken we computerprogramma’s en tekeningen om te laten zien hoe het menselijk lichaam werkt. Patiënten zijn ook assertiever dan vroeger. Ze zoeken op internet en weten vaak al voor ze hier komen wat er scheelt. Of dénken dat te weten. In elk geval, hiernaar was ik op zoek.’ Hij pakte een model van de plank, een plastic penis met balzak. Het model was zo gemaakt dat men er van één kant in kon kijken, om zo de binnenkant van het geslachtsdeel te kunnen bestuderen. Het vuistgrote geval stond op een metalen pin, die weer verankerd was in een vierkante sokkel.

‘Au,’ fluisterde Taziri.

‘Zie hier ons alternatief voor de aardewerken geslachtsdelen.’

‘Nu moeten we alleen nog slangen, graan en rotte varkens hebben.’

Snelman mompelde dat dat geen probleem was. Hij nam een doos­je van de plank, en haalde daar een stapeltje stickers uit. ‘Asklepios,’ zei hij op docerende toon, ‘God van de geneeskunst.’ Taziri bestudeerde de afbeelding met de stok en de slang. Met de stickers in de hand klom ze de trap op, de kelder uit. Snelman volgde met de penis. Hij nam haar mee naar het terras, gelegen aan de achterkant van zijn praktijk. De betonnen tegels waren donkergrijs, de naden gevuld met zwartig mos. Een bakstenen plantenbak stond er verwaarloosd bij. Het terras was omgeven door een hoge houten schutting. Achterin was een klein schuurtje, daarnaast een kliko, een stapeltje dakpannen, twee verroeste fietsframes.

‘De bovenverdieping verhuur ik aan studenten,’ zei Snelman, ‘en die mogen hier wat rommel stallen. In de schuur staat vast een barbecue.’ Even keek hij omhoog, naar de gesloten gordijnen boven zijn spreekkamer. Taziri opende de schuurdeur en stapte binnen. Gelukkig regent het niet meer, dacht Snelman, terwijl hij de ijskoude tegels onder zijn voeten voelde. Ook de storm was gaan liggen, alhoewel er af en toe een even hevige als kortstondige windvlaag opstak.

Taziri kwam naar buiten met een gammele barbecue en een zak kolen. De barbecue zette ze in het midden van het terras, waarna ze de kolen in de bak wierp. Snelman vond een fles spiritus, die hij bijna helemaal over de barbecue leeg goot. Hij ontstak een lucifer en wierp die tussen de vochtige kolen. Onmiddellijk laaide de barbecue op, een roestige bak vol wilde blauwe vlammen.

Ze sprongen achteruit. ‘Vlug,’ zei Snelman, ‘de kolen zullen wel oud zijn.’ Een voor een begon hij de slangenstickers op het vuur te gooien. Zodra ze het vuur raakten verschrompelden ze en vlogen in brand. ‘De penis!’ riep hij naar Taziri, die weer op de deurmat was gaan staan. ‘Je moet de penis pakken!’ Samen legden ze het plastic gevaarte op het vuur. Alhoewel het object geen vlam vatte steeg er vrijwel on­middellijk een wrange schroeilucht op.

‘Graan en varkens!’ joelde Snelman, en stapte weer naar binnen. Binnen enkele tellen keerde hij terug, met in zijn handen een stapel boterhammen. ‘Mijn lunchpakket,’ verklaarde hij, ‘meergranenbruin met varkensvlees. We zullen het hiermee moeten doen.’ Samen ver­scheurden ze de boterhammen en wierpen de stukken op het vuur.

Minuten later was het vuur gedoofd, een schrale geur van spiritus en plastic hing om hen heen. Snelman vroeg of ze verder nog iets moesten doen. Moesten ze er niet omheen dansen, of een Homerische hymne prevelen? De kou beet in zijn benen en billen, zijn geslacht was zo klein als na een schaatstocht.

Taziri wreef met twee vlakke handen over haar bovenbenen en zei: ‘Zo is het goed, wat mij betreft.’

Ze gingen naar binnen. Snelman raapte zijn kleren van de vloer, terwijl Taziri haar slipje aantrok.

‘Moet ik je voor de zekerheid nog even examineren?’ vroeg hij, ter­wijl hij zijn onderbroek over zijn knieën schoof.

‘Verkeerd om,’ lachte Taziri, en wees naar het witte textiel om zijn heupen. ‘Hij zit binnenstebuiten.’

Snelman negeerde haar opmerking, trok de onderbroek omhoog en greep zijn pantalon. ‘Daar was je tenslotte voor gekomen, voordat we - ,’ hij zocht even naar het juiste woord, en wees toen maar met zijn hand naar het raam.

‘U hoeft niet meer te kijken, dokter,’ zei Taziri speels, ‘dat heb ik zelf al gedaan. Thuis, met een spiegel.’

‘Maar,’ stotterde Snelman,’hoe weet je nu hoe - ‘

‘Ook internet. Er is een website met plaatjes, weet u, gemaakt door een privékliniek. Ik heb de instructies gevolgd en mezelf gecontroleerd. Mijn maagdenvlies is inderdaad kapot. Dat wist ik al, want ik bloedde de eerste keren onwijs.’ Even keek ze naar Snelman. ‘Anders was ik hier heus niet gekomen.’ Ze trok haar jas aan en verborg haar krullen weer onder haar hoofddoek.

Snelman schreef een verwijsbriefje, ze namen afscheid. Zodra ze het pand verlaten had, trok hij zijn sokken en schoenen aan en schoof zijn trouwring weer om zijn vinger.

 

‘Simon!’ Hij hoorde de stem van Lieneke. ‘Taziri Azulay is aangekomen.’ Snelman opende zijn ogen en kwam overeind. ‘Zo,’ zei hij, ‘ik kan er weer tegenaan.’

‘En ik ga er nu echt vandoor.’ Lieneke verliet de kamer. ‘Je mag naar binnen, de dokter is klaar,’ hoorde hij haar zeggen.

Taziri Azulay stapte de spreekkamer binnen en nam zonder iets te zeggen plaats op de patiëntenstoel.

‘Hallo,’ zei Snelman. ‘Ga inderdaad maar zitten.’ Zijn blik viel op haar hoofddoek: zwarte zijde met borduursels van zilverdraad. Nor­maal was hij nu opgestaan om zijn patiënt de hand te schudden, maar iets hield hem tegen. Taziri zat enigszins voorovergebogen op de stoel, haar handen in elkaar gevouwen, haar ogen gericht op het bureau tus­sen hen in. Met elke andere patiënt zou hij om het ijs te breken een minuut of wat keuvelen over iets onbelangrijks, hij zou een anekdote vertellen, een herinnering ophalen, een grapje maken. Meestal schoot hem wel iets te binnen, en op een dag als vandaag had hij zelfs het weer kunnen inzetten om de lucht te klaren. Toch bleef hij zwijgend zitten, en ook Taziri leek niet te weten hoe dit gesprek te beginnen.

‘Dus...’ zei Snelman uiteindelijk, ‘wat kan ik voor je betekenen?’

Verlegen keek Taziri op, haar ogen vonden de zijne. In de verte viel de voordeur in het slot. Lieneke was vertrokken. Simon Hendrik Snelman was alleen met zijn patiënte.



*** TOELICHTING ***


Dit verhaal is gepubliceerd in 2010 in het zomernummer van het tijdschrift Kort Verhaal. Lodewijk van Oord werd daarmee de winnaar van de Nieuw Proza Prijs 2010.

 

Uit het juryrapport:

“Het verhaal ‘Thesmophoria’ ontleent zijn titel aan een van de belangrijkste rituele feesten uit het oude Griekenland, een bij uitstek vrouwelijk vruchtbaarheidsfeest. Een prachtige vondst, waarvan de humoristische uitwerking moeiteloos overkomt. Het verhaal gaat grotendeels over de tien minuten durende dagdroom van een huisarts, Simon Hendrik Snelman, en een kordaat optredend Marokkaans meisje van tweeëntwintig dat haar maagdenvlies hersteld wil hebben, Taziri Azulay. ‘Thesmophoria’ is een heel onderhoudend vertelde geschiedenis, met een open einde dat nog genoeg te raden overlaat.”

 

In 2014 verscheen zijn debuutroman Albrecht en wij (uitgeverij Cossee). Tegelijk met Van Oords roman verschenen nog twee boeken met een neushoorn op het omslag. Geen toeval. “Het beeld dateert uit 2011, het is een zwarte neushoorn die door het WereldNatuurFonds in het kader van een beschermingsprogramma naar een ander gebied wordt getransporteerd. 'Dat klopt wel met neushoorn Albrecht,' zegt Cossee-redacteur Irwan Droog.

Van Oords debuut gaat over de laatste neushoornstier op aarde, woonachtig in een Amsterdamse dierentuin. Er wordt flink gesold met Albrecht. 'Het boek gaat niet alleen over het dier, maar ook over dat alles vandaag de dag meteen een event wordt.' (Bob Witman, ‘Het is neushoorntijd’, in: de Volkskrant, 11 oktober 2014).













#21eeeuw#NieuwProzaPrijs

Leesuur.nl is een idee van Theo Knippenberg