Jules de Palm



Jules de Palm 
  Kubalibre 
  Uit: Antiya, 1981, De Bezige Bij.

Als twee beklaagden zaten Farida en Roberto in de bus, die hijgend en krakend de hoofdweg van Oranjestad naar St. Nicolaas insloeg. Wie geen vreemdeling in Jeruzalem was, begreep in één oogopslag hun probleem: terwijl Roberto een wollige kroeskop had en een kleur van ebbehout, was Farida gezegend met licht golvend haar en met een teint van koffie-verkeerd. Schijnbaar ongevoelig voor de kwinkslagen en hatelijkheden, die de medepassagiers ongegeneerd debiteerden, staarden zij zwijgend met de handen ineengestrengeld naar buiten. 
  Toen de bus bij de Santa Cruz Bar stopte, gaf hij haar vluchtig een kus op de wang voordat zij snel, zonder op of om te kijken, wegholde. Roberto zuchtte luidruchtig... 
  Waarom moesten moeders toch zo onredelijk zijn? De moeder van Farida wilde van de verhouding, die al ruim een jaar doorsudderde, niets weten. Zij had haar dochter vaak genoeg op het hart gedrukt haar kleur te ‘verheffen’. Roberto was wel een aardige jongen, verdiende als ambtenaar redelijk zijn brood, maar... een huwelijk met hem betekende immers een stap terug op de weg naar het blanker worden. Farida was weliswaar, naar Arubaanse maatstaven, al een oude vrijster met haar eenentwintig jaar, maar zij kon en moest een blanke aan de haak slaan, zo geen Arubaan, dan desnoods een Nederlandse politieagent of zo. Was het zo egoïstisch om ervoor te waken, dat haar kleinkinderen tenminste mee zouden kunnen tellen in deze blanke wereld? Het wás een blanke wereld, dat wist Farida toch ook... En bovendien, zeg nou zelf, een telg van het nobele Indiaanse ras kan zich toch niet binden aan een afstammeling van een Afrikaanse slaaf? 
  Dat verhaal kon Roberto zo onderhand wel dromen. 
  Elke zaterdag als hij Farida ontmoette bij Aruba Trading en hij voorzichtig zinspeelde op een huwelijk begon zij op zeurderige toon de litanie van moederlijke bezwaren op te dreunen! Zij hadden bijna ruzie gekregen omdat hij geïrriteerd had opgemerkt, dat hij vond dat ze te veel door haar moeder werd gedomineerd. ‘Zij is toch mijn Moeder, mi Mama,’ had zij verontwaardigd en enigszins pathetisch uitgeroepen. 
  Zij had hem voor de voeten geworpen, dat hun zaterdagse ontmoetingen alleen mogelijk waren omdat zij, op zijn instigatie, haar moeder had wijsgemaakt, dat zij in de Julianaschool een cursus Handelscorrespondentie volgde, waardoor zij later meer zou kunnen verdienen en dus meer zou kunnen afdragen. (Haar moeder had daarop hoofdschuddend verklaard, dat geld geen enkele rol speelde maar dat zij de ontwikkeling van haar dochter niet mocht belemmeren.) 
  Nu kon hij wel luchtig opmerken, dat in oorlog en liefde alles is toegestaan maar hij mocht best eens wat meer begrip opbrengen voor het feit, dat zij uit liefde voor hem toch maar haar moeder bedroog, ja bedroog, de vrouw, die haar had gebaard. 
  Hij had haar vingers even aangeraakt toen zij hem het Handelsrekenboek overhandigde en haar bemoedigend toegelachen. Terwijl zij een enorme bananensplit oplepelde, had hij met de nodige omzichtigheid haar brief uit het boek gehaald en er de zijne ingelegd. Dit wekelijkse ritueel betekende het eind van hun tête-à-tête. Zij voelde zich nooit op haar gemak: in elke bezoeker meende zij iemand te herkennen, die het zijn plicht zou achten haar moeder over haar amoureuze escapade in te lichten. 
  Als zij dan zo schichtig deed of hem bestraffend aankeek wanneer hij haar hand streelde, kon hij er niet toe komen haar uit te leggen, dat er iets drastisch moest gebeuren omdat hij uit haar brieven proefde, dat ook zij zo langzamerhand verlangde naar een verhouding, die meer overeenkwam met de liefdesverhalen, die zij, trillend van hartstocht, ’s avonds op haar kamer verslond terwijl haar moeder, niets vermoedend, de buren vermoeide met uitweidingen over de studielust van haar dochter. 

De chauffeur van de bus, die ter begroeting van een tegenligger luid claxonneerde, verstoorde wreed zijn gepeins. Hij tastte instinctmatig naar zijn binnenzak en schatte haar brief op zes kantjes. ‘Handje-plak, een heimelijke kus en velletjes papier gekalligrafeerd in schrijfmethode Hogenboom en Moerman, some love affair,’ dacht hij bitter. 
  Met een schok stopte de bus bij het hek van de Lago, de olieraffinaderij van Amba. Hij zag hoe de arbeiders met kleurige veiligheidshelmen op naar buiten stroomden. Velen doken luid lachend een bar in. Zij leken allemaal zo blij, zo zorgeloos, terwijl zij waarschijnlijk dieper in de zorgen zaten dan hij. Met moeite kon hij een uitnodiging van een opdringerige kennis om een biertje te gaan drinken, afslaan. Hij moest nog een eind lopen in die onbarmhartige zon, die naarmate hij zijn huis naderde ondraaglijker werd omdat hij precies wist wat hem te wachten stond. Hij zou weer van zijn moeder moeten horen, dat hij te goed was voor een meisje van wie verteld werd, dat zij niet wist tegen wie zij ‘papa’ moest zeggen. 
  ‘Zou je je vader — hij ruste in vrede — zo kunnen beledigen? Hij draait zich nog in zijn graf om! Je bent weliswaar een neger maar een blanke neger. Je moeder is niet de eerste de beste. Zij heeft er maar voor gezorgd, dat je fatsoenlijk geboren bent, met een vroedvrouw en alles wat erbij hoort. En op een matje heb je nooit geslapen, er was altijd een bed...’ Die laatste insinuatie maakte hem altijd boos omdat zijn moeder alleen maar vermoedde, dat Farida, die veel broertjes en zusjes had, niet over een bed kon beschikken. 

Toen hij binnenstapte zag hij haar struise figuur bij de tafel staan; zij drukte de funchi tussen twee platte borden. Nu komt de huilscène, dacht Roberto. Hij zou haar weer eens moeten troosten en van zijn grote moederliefde moeten getuigen. Verrast keek hij dan ook op toen haar stem onheilspellend in zijn oren klonk: ‘En toch maak ik er een eind aan en eerder dan je denkt.’ Haar ogen stonden niet meer melancholiek maar leken wel gitzwarte knikkers, die in een schelp waren gemikt en niet tot stilstand konden komen. Een goed uur later trad zij het bouwvallige huisje binnen van Madushi; haar oog viel op een homp brood, dat boven de deur hing. Dat iemand nu kan denken, dat zoiets je voor de hongerdood behoedt, dacht zij niet zonder wrevel. Zij leek eigenlijk wel gek om zich in te laten met Madushi. Er hing een geur van wierook en slaolie in het vertrek waar deze haar duistere praktijken, haar zwarte kunst, haar ‘broea’, uitoefende. Zij was een klein vrouwtje met een verkreukeld gezicht waarin een paar venijnige ogen onder zware wenkbrauwen verscholen lagen. 
  Aanvankelijk sprak zij Spaans — zij was afkomstig uit de Dominicaanse Republiek—maar ze had spoedig door, dat zij zich beter kon bedienen van het Frans omdat haar klanten een heilig ontzag hadden voor Haïti, algemeen beschouwd als het Mekka van alles wat paranormaal was. Wie daar vandaan kwam mocht zich terecht in een waas van geheimzinnigheid hullen en werd verondersteld ‘nourri dans le serail’ te zijn. Het Frans van Madushi beperkte zich tot ‘parlez moi de ca’ en ‘á la votre’ maar daar hadden de klanten, die in emotionele tirades hun problemen blootlegden, geen weet van. Als een nieuwsgierige haar de impertinente vraag stelde waar zij geboren was, antwoordde zij steevast: Hispaniola, daarmee listig omzeilend waar nu precies haar wieg had gestaan. 
  Madushi’s praktijken waren wijd en zijd bekend. Zij ging er prat op, dat alle klanten—mits zij zich nauwkeurig hadden gehouden aan haar voorschriften—op de vervulling van hun wensen konden rekenen. De verhouding tussen Roberto en Farida was dan ook ten dode opgeschreven... 
  Zij zaten geruime tijd zwijgend tegenover elkaar: de struise negerin met een profiel waar Nefertete jaloers op had kunnen zijn en het onooglijke vrouwtje, dat driftig roerde in een walmende pot met een dikke, zwarte brij. 
  Voor de derde keer moesten alle bezwaren tegen de verhouding van Roberto met Farida worden opgesomd, voor de derde keer werden de door haar meegebrachte foto’s van de geliefden tegen elkaar geplakt en in snippertjes gescheurd en voor de derde keer vroeg zij zich af wat de zin was van die zwarte troep! Voor zij het wist stond zij buiten, een gore enveloppe rijker en een flink bedrag armer. 
  Thuisgekomen las en herlas zij de aanwijzingen, die Madoesji had meegegeven. Deze keer zou zij de uiterste zorgvuldigheid in acht nemen. Opgelucht merkte zij, dat zij niet meer bij volle maan naar het graf van haar man behoefde te gaan en daar ettelijke keren al spuwend ‘Roberida’ moest stamelen. 
  Evenmin werd van haar verlangd, dat zij in de hete zon de heuvel ‘Seru di Noka’ moest beklimmen en als een gek twee verschillende soorten cactussen zo grondig mogelijk kapot moest stampen. 
  Neen, deze opdracht was gemakkelijker: zij moest de geliefden ontvangen en een ‘Olvídame’ aanbieden. Het recept van dit drankje, dat de liefde moest doden, was in een bijna onleesbaar handschrift bijgevoegd... 
  Aanvankelijk wilde Farida er niets van weten, maar nadat Roberto, heel handig, de troefkaart van zijn ‘mama’, die beledigd zou zijn indien de uitnodiging niet werd aanvaard, uitspeelde, stemde zij ermee in om op een zaterdag bij Roberto op bezoek te komen. 
  Toen zijn moeder met een stralende glimlach op een ietwat zoetig toontje drankjes aanbood, wist Roberto zeker, dat hij het slachtoffer was geworden van een handige manoeuvre. Hij troostte zich met de gedachte, dat hij deze valstrik toch niet had kunnen ontlopen omdat hij moeilijk haar verzoenend gebaar had kunnen afwijzen. Het hinderde hem alleen, dat hij nog niet kon doorgronden wat zij in haar schild voerde. 
  Zij deed poeslief en spoorde Farida aan haar glas leeg te drinken toen deze, niet gewend aan alcoholische dranken, duidelijk moeite had met de straffe Kubalibre. Bij het afscheid omhelsde zij een luid giechelende Farida terwijl zij haar zoon een knipoog gaf, wat hem helemaal van streek bracht. Hij piekerde zo intensief over de ongewone houding van zijn moeder, dat hij niet eens merkte, dat Farida met hem gearmd liep en hem af en toe, proestend, in zijn bovenarm kneep. Pas toen zij hem, voor zij in de bus stapte, provocerend op de mond kuste, drong het tot hem door, dat de Kubalibre de voor hem onbegrijpelijke metamorfose in haar teweeg moest hebben gebracht. 

De eerstvolgende ontmoeting resulteerde in een hevige ruzie omdat hij haar glimlachend en met een zekere spot in zijn stem had verteld, dat hij niet langer genoegen wenste te nemen met de preutse, schuchtere Farida. Indien zij voor een romantische tête-à-tête een Kubalibre nodig had, was hij graag bereid haar in Delia Bar te ontmoeten in plaats van in een ijssalon. Zij was abrupt opgestaan en had hem met trillende stem toegesnauwd, dat zij niets meer met hem te maken wilde hebben omdat hij haar diep had gekwetst door te insinueren, dat zij geen fatsoenlijk meisje was maar een ordinaire ‘bargriet’. Hij had vergeefs gepoogd haar tegen te houden maar zij rende huilend de zaak uit. Hij verscheurde de wekelijkse brief en strooide de snippers balorig over de bananensplit, die zij nauwelijks had aangeraakt. Even bleef hij nog zitten om de afkeurende blikken om hem heen te trotseren. Toen schudde hij het hoofd, balde zijn vuisten en liep schaterlachend weg. Hij voelde, dat de emotionele uitbarsting van Farida de kentering zou brengen waar hij te lang lijdelijk op had gewacht... 
  Madushi wist niet wat haar overkwam: in haar carrière had zij vaak te maken gehad met klanten, die zich erover kwamen beklagen, dat de therapie tot niets had geleid of dat de voorgeschreven medicamenten de patiënt geen herstel hadden gebracht, maar zelden had zij zo’n dankbare cliënt meegemaakt als deze struise negerin, die haar zo uitbundig complimenteerde. ‘Hij is al drie zaterdagen thuis,’ had ze uitgeroepen, ‘niet één, niet twee, maar drie... drie... drie... Als je sterft zal er vast en zeker wel een bankje voor je zijn in de hemel.’ 
  Madushi mocht nog een briefje van honderd als klein bewijs van haar grote erkentelijkheid in ontvangst nemen voordat de moeder van Roberto dansend het huis verliet. Onderweg kocht zij nog tegen een exorbitant hoge prijs en zonder af te dingen een fikse vis (een ‘red snapper’), wat bananen, die zij in schijfjes zou bakken en maïsmeel voor de funchi. Zij zou hem verrassen en verwennen door zijn lievelingsgerecht klaar te maken. Zij zou het hem zo prettig mogelijk maken zodat hij alle zaterdagen bij haar zou doorbrengen. Hij zei weliswaar niet veel en zat maar voor zich uit te staren als een reder, die net gehoord heeft, dat er storm op zee is, maar hij was er... dank zij Madushi. 
  De buren hadden gemerkt, dat zij vrolijker was geworden, dat zij de hele dag zong, dat haar radio te hard speelde en dat zij hun problemen, waaraan zij anders alle tijd besteedde, bagatelliseerde met de dooddoener: ‘look for the silver lining’. Haar veranderde houding had tot gevolg, dat niemand maar dan ook niemand het nodig achtte haar te hulp te snellen toen haar doordringende gil gevolgd werd door een hartverscheurend gekrijs. Zoals zij huilde mocht je alleen maar huilen als je moeder plotseling overlijdt; zij had al lang geen moeder meer... Toen zij besefte, dat zij haar verdriet niet kon delen, hield zij op met jammeren en las en herlas het briefje dat Roberto op de fruitschaal had achtergelaten: 
Lieve Mai, 
Dankzij uw Kubalibre zitten Farida en ik nu in het vliegtuig naar Venezuela. Na ons huwelijk komen we terug om uw moederlijke zegen te ontvangen. 
Uw dankbare kinderen, Roberto en Farida.

Leesuur.nl is een idee van Theo Knippenberg