Jos Dewit
Turkse koffie
Uit: De Gids, september 1996.
Hij stelde zich voor dat ze naakt was.
‘Waaraan denk je, Andy?’ vroeg ze.
‘Aan niks.’
Ze reden naar de Turkse waarzegster, die elke donderdagavond spreekuur hield in het ontmoetingscentrum. Het regende. Elisabeth had enkele weken geleden haar tweede miskraam gehad en maakte een depressie door. Sindsdien had het niet opgehouden met regenen. Het landschap was dof met grijze stippen op de autoruit, zoals in een versleten film.
‘Je zit ergens mee, Andy, ik weet het.’
Hij stuurde de Mercedes met één vinger over de gehavende betonweg en haalde zijn schouders op. Hij deed geen enkele moeite om de scheuren en hobbels in het wegdek te vermijden. Binnen een straal van tien kilometer waren niet alleen de wegen maar ook de gebouwen uit hun voegen gebarsten door de verzakkingen van de ondergrondse mijngangen.
Hij stelde zich voor dat Elisabeth sensueel achterover leunde en met gesloten ogen haar eigen lichaam begon te strelen. Het waren de gebruikelijke fantasieën als hij haar een hele tijd niet had mogen aanraken.
‘Ik merk het aan de manier waarop je rijdt,’ zei ze.
‘Ongelooflijk wat jij allemaal merkt,’ zei hij nors.
Ze zouden ginder, vlak voor de steenberg, het bos kunnen inrijden en een plekje zoeken waar ze ongestoord konden vrijen. Of ze konden het doen bij het volgende stoplicht, zij schrijlings over hem, geklemd tussen hem en het stuur, klaarkomend terwijl het licht op groen sprong. Er waren mogelijkheden genoeg.
‘Blijf je de hele avond met zo’n gezicht zitten?’ vroeg ze.
Voor ze vertrokken, hadden ze een fikse ruzie gehad over kokosmatten in de auto. Meestal maakten ze ruzie over dit soort futiliteiten. Hij had de matten eruit gegooid, omdat hij ze lelijk vond. Zij had ze terug willen leggen. Ze waren een geschenk van haar moeder en aan haar moeder mocht hij niet komen. Na veel heen en weer geschreeuw had hij toegegeven, omdat ze hysterisch werd en dreigde hem te verlaten. Natuurlijk hadden ze het daar niet bij gelaten. De hele waslijst frustraties was naar boven gekomen. Ze hadden zich uitgesloofd om van argumenten beledigingen te maken. Het was een gelijke strijd geweest. De verwondingen die ze elkaar hadden toegebracht waren oppervlakkig, maar nog niet geheeld.
Hij forceerde een grijns. ‘Is het beter zo?’
Hij keek haar vluchtig aan. Ze had donkere kringen onder haar ogen en haar lippen waren gebarsten. Hij zou met zijn speeksel de kloven in haar lippen kunnen dichten. Hij was bereid om de plooien in haar buik glad te strijken, letterlijk dan. Maar ze was allergisch voor zijn aanrakingen.
‘Geef toe,’ zei ze, ‘je zit nog altijd te piekeren over die matten.’
‘Voor mijn part leg je je hele huis vol kokosmatten,’ zei hij. Geërgerd constateerde hij dat de mat onder zijn voeten helemaal naar boven was geschoven, tot vlak onder het gaspedaal.
‘Ons huis: zei ze.
Hij glimlachte. ‘Nee, jullie huis.’
Ze hadden het huis gekocht met het geld van haar moeder. Maar het was een vergiftigd geschenk. Hij was een permanente bezoeker die van hun gastvrijheid genoot.
‘Soms vraag ik me af of je het opzettelijk doet,’ zei ze.
‘Wat heb ik nu weer verkeerd gedaan?’
‘Je zit voortdurend te vitten. Over elk pietluttig detail begin je ruzie te maken.’
‘Wat ik belangrijk vind, zijn voor jou details,’ zei hij.
Een van die details was de Mercedes. Al jaren drongen zij en haar moeder eropaan om de wagen te verkopen. Ze vonden het onfatsoenlijk dat een werkloze in zo’n limousine rondreed. Eigenlijk was hij geen echte werkloze. Sinds zijn ongeluk in de mijn wachtte hij op de erkenning van zijn invaliditeit. Hij betwijfelde of de vrouwen een invalide hoger zouden inschatten dan een werkloze.
‘Ik weet waarom je die kokosmatten niet wilt. Omdat ze van mijn moeder zijn, daarom.’
‘Ik vind ze lelijk. Dat is toch mijn goed recht, of niet?’
‘Ze zijn helemaal niet lelijk. Iedereen heeft van die matten in zijn auto liggen.’
‘Het interesseert me geen ballen wat andere mensen in hun auto hebben liggen.’
‘Andy, je maakt me gek.’
Hij hoorde aan haar stem dat ze op het punt stond om te wenen. Hij raakte haar knie aan, maar ze duwde zijn hand meteen weg. Alles welbeschouwd was ook zij een geschenk van haar moeder. Een gecompliceerd apparaat op afstand bestuurd door de schenker. Het aanraken van haar knie had hem opgewonden. Hij duwde zijn nagels in de rubberen bekleding van het stuur en remde af .
‘Zullen we omkeren en naar huis gaan?’ zei hij.
‘Waarom?’
‘We gaan naar bed en maken een ander kind.’ Hij keek haar verlangend aan. De ruitenwisser stuiterde over het glas. Het was een weer om thuis te blijven en warme dingen te doen.
‘Idioot,’ zei ze.
Hij ging abrupt op de rem staan. Elisabeth zette zich schrap en greep het dashboard vast. De wagen schoof nog enkele meters verder voor hij stilstond. Andy bukte zich, rukte de matten onder zijn en haar voeten vandaan, deed de deur open en gooide ze naar buiten. Hij duwde het gaspedaal onstuimig in, zodat de banden even ter plaatse draaiden. Hij schakelde snel. De dieselmotor protesteerde heftig.
‘Wat doe je nu?’ riep Elisabeth. ‘Ben je gek geworden?’
Hij zei niets. Recht voor hen verrees onder een wolkenvrij stuk hemel de terril, een enorme molshoop in een kaalgegraasd landschap. Het was nog vroeg in de avond en de zon stond er als een vuurrode bal bovenop, in wankel evenwicht, twijfelend langs welke kant hij eraf zou rollen. De mijn was dicht, de mol was dood.
‘Stop,’ riep ze.
Haar stem sloeg over. Een akelig gevoel bekroop hem. De onderaardse gangen zouden instorten en het landschap zou in stukken scheuren.
‘Stop of ik spring eruit!’ Ze deed haar autogordel los.
Hij stopte. Ze stormde naar buiten. Hij keek in de achteruitkijkspiegel en zag haar lopen, onhandig op haar espadrilles, haar wijde kleed wapperend in de wind. Het was een zwangerschapskleed met extra ruimte voor de buik. Ze droeg de jurk al sinds de eerste dag dat ze wist dat ze zwanger was. Ze was het na de miskraam blijven dragen. Koppig rouwend. Toen ze eindelijk, na meer dan een week, de dode vrucht in de tuin was gaan begraven, had hij tevergeefs gehoopt dat de rouwperiode definitief voorbij was.
Het begon harder te regenen. Hij stelde zich voor dat hij een regendruppel was, die door het dunne stof van haar kleed drong. Een hete druppel op een koud lijf. Terwijl hij wachtte, vroeg hij zich af wat er zou gebeuren als hij verder zou rijden zonder haar. Hij veegde met zijn mouw de waterdamp van de voorruit. Het was een prachtige wagen, onverslijtbaar. Hij kon nog ettelijke malen om de wereldbol rijden, desnoods zonder haar.
Ze stapte weer in zonder iets te zeggen en legde de matten zorgvuldig op hun plaats. Toen ze vooroverboog naar zijn kant, zag hij de zijkant van haar linkerborst in het natte kleed kleven. Haar schouder raakte zijn opgetrokken knie net niet. Ze reden verder, ditmaal rustig.
‘Nu ben je te ver gegaan,’ zei ze.
Hij betwijfelde of hij echt te ver was gegaan. Wat hij net had gedaan, was gewoon een zoveelste feit in de kroniek van beledigingen en beschadigingen. De grens van het toelaatbare was vaag.
‘Ik meen het,’ zei ze. ‘Dit pik ik niet.’
Hij negeerde haar dreigement. Ik ben benieuwd wat de Turkse vrouw ditmaal te zeggen heeft,’ zei hij.
Ze waren twee jaar geleden ook naar de waarzegster geweest. Sommige dingen waren niet helemaal gelopen zoals toen was voorspeld. De toekomst was aan revisie toe.
‘Voor mij hoeft het niet meer,’ zei Elisabeth. ‘Ik kan je nu al vertellen wat er gaat gebeuren.’
Hij glimlachte. ‘Je gaat me verlaten, bedoel je dat?’
Natuurlijk bedoelde ze dat. Ze zong altijd hetzelfde refrein.
Ze reden de steenberg voorbij en naderden het dorpscentrum, grijze gebouwen waar de witte betonweg als een gescheurd lemmet doorheen sneed. De schaarse bomen waren kaal, alsof ze de herfst niet hadden kunnen afwachten. Er was weinig verkeer, de winkels waren dicht. Boven alles uit torenden de schachtbokken van de gesloten steenkoolmijn. Hij was hier naar school geweest en hij had hier gewerkt, maar nu pas viel het hem op hoe lelijk alles was. Het was lelijk en grappig tegelijkertijd. Hij schoot in een lach.
‘Je maakt me misselijk,’ zei ze.
Dat was een geruststelling, vond hij. Beter dat dan onverschilligheid.
Hij parkeerde de auto op het plein voor de vroegere mijnschool, die nu dienst deed als ontmoetingscentrum. De rechtervleugel van het gebouw hing uit het lood, zodat het leek alsof het aan één kant langzaam in drijfzand wegzakte. Telkens als hij zijn oude school terugzag,
moest hij denken aan de drieduimsbuizen die in de kelder lagen.
Hij moest toen een jaar of veertien geweest zijn. Samen met enkele vriendjes was hij naar de kelder geslopen. In een van de magazijnen lag het materiaal van de metaalafdeling opgestapeld: ijzeren buizen en staven, afgeschreven werkbanken, ontelbare verroeste werkstukken vervaardigd door de toekomstige mijnwerkertjes. Het rook er naar olie en roest; in een vochtige hoek lagen oude overalls te beschimmelen. Een Marokkaanse jongen had het uiteinde van een drieduimsbuis met machineolie ingesmeerd, zijn broek afgedaan en zijn piemel in de buis gestoken. Van toen af kwamen ze regelmatig stiekem naar het magazijn om de buizen te neuken. Ze noemden het de drieduimsbuizenslow. De diameter van zo’n buis kwam volgens hen overeen met de gemiddelde kut. Nu hij erover nadacht realiseerde Andy zich dat zijn hele leven in het teken van neuken had gestaan. Het voordeel van de buizen was dat ze altijd klaarstonden.
‘Wat doen we?’ vroeg Elisabeth. Ze rilde in haar natte kleed.
Morgen zou ze ziek zijn. Het was elke dag iets, ze vond altijd wel een reden om zich slecht te voelen.
Hij maakte geen aanstalten om uit te stappen. Een gloeiende pijn in zijn rug dwong hem om te blijven zitten. Hij hield zijn handen onbeweeglijk aan het stuur en tastte in gedachten één voor één zijn wervels af. Sinds het ongeluk in de mijn was dit een van de weinige dingen die onaangekondigd kwamen. De dokters stonden voor een raadsel. Hij zat opgescheept met een perfect gecamoufleerd letsel.
‘Ik heb het weer,’ kreunde hij.
‘Dat komt wel erg ongelegen,’ zei ze onaangedaan. ‘Of probeer je medelijden op te wekken?’
Hij knikte. Dat was voorlopig de enige beweging die hij zonder gevaar kon maken. ‘Beschouw het als een straf voor wat je net gedaan hebt,’ zei ze.
Ze draaide het raam open en haalde diep adem. Het plein was leeg. Het natte asfalt glinsterde in de fletse zonnestralen. Regen en zon samen hadden iets te betekenen, meende hij zich te herinneren. Maar hij wist niet meer wat.
‘Maar medelijden heb ik niet meer met je,’ zei ze. ‘Dat is voorbij, definitief.’
‘Dat is goed,’ fluisterde hij. Hij voelde de pijn langzaam wegtrekken. Hij vroeg zich af waar naartoe. Naar een donkere stiekeme plaats ergens tussen zijn wervels, wachtend op een ongelegen moment om weer tevoorschijn te springen.
‘Je bent een egoïst,’ zei ze.
‘Kermis in de hel,’ zei hij. Plotseling wist hij het weer.
‘Wat zeg je nu?’
‘Als de zon schijnt en het regent, dan is er kermis in de hel,’ zei hij.
Ze schudde geërgerd haar hoofd. ‘Besef je wel hoe erg ik het vind dat ik het kind heb verloren?’
‘Natuurlijk. Zelf vind ik het ook heel erg.’
‘Dat zeg je nu.’ Ze keek hem getourmenteerd aan. Zo keek ze altijd als ze op het punt stond om hem verwensingen naar het hoofd te slingeren.
Hij wachtte af. De pijn in zijn rug was niet helemaal verdwenen, maar hij kon weer bewegen. Zijn bekken voelde dof aan, alsof het plaatselijk verdoofd was geweest.
‘Ik had me zo op het kind verheugd,’ zei ze. ‘Maar jij denkt alleen aan jezelf. Wat mij overkomt interesseert je niet.’
‘Ik ben een slecht mens,’ mompelde hij.
‘Niet één enkel woord van troost,’ ging ze verder. ‘Dat was bij de eerste miskraam ook zo. Toen heb je dagenlang lopen zaniken over die klotewagen van je, omdat de bougies het niet deden, of zoiets. Ik zal het nooit vergeten.’
Hij schudde zijn hoofd. ‘Een diesel heeft geen bougies. Het was een defect in de stroomverdeler.’
‘In godsnaam, Andy!’
‘Hoe kan ik je troosten,’ zei hij, ‘als ik je niet eens mag aanraken.’
‘Als jij me aanraakt, is het om te vrijen. Dat is wel het laatste waar ik nu behoefte aan heb.’
‘Jij hebt altijd wel een reden om niet te vrijen,’ zei hij.
‘Jij bent de reden,’ zei ze. ‘Je loopt achter je piemel aan. Soms denk ik dat ik met een piemel ben getrouwd ‘
Hij lachte. ‘Moeten we daar nu over praten?’
‘Je verdraagt geen kritiek,’ zei ze. ‘Nooit zul je iets toegeven. Nooit.’
Hij knikte. ‘Ik geef toe dat ik overdreven heb met die matten. Ze mogen blijven liggen. Het zijn prachtige matten. Je moeder heeft een goeie smaak. Ben je nu tevreden?’
‘Het is jouw auto,’ zei ze. ‘Doe ermee wat je wilt.’
‘Het is onze auto.’
‘Als dat inderdaad zo was, Audy, als ik echt iets over die klotewagen van jou te zeggen had, dan was hij allang verkocht. Je weet hoe ik daarover denk.’
‘Je weet hoe ik erover denk. De auto is zes jaar oud. Zoveel brengt hij niet meer op.’
‘We kunnen er een kleinere voor in de plaats kopen.’
Hij haalde diep adem. ‘De auto is betaald, die kost ons niks meer.’
‘En jij brengt niks binnen,’ snauwde ze.
De woorden van haar moeder. Hij durfde niet naar haar te kijken, bang dat hij de erfelijke trekjes zou herkennen. Hij vroeg zich af op wie de kinderen zouden lijken, als die er ooit kwamen. Hoeveel generaties waren nodig om de gemene karaktertrekken weg te filteren?
‘Benieuwd wat de Turkse vrouw ditmaal te vertellen heeft,’ zei hij.
Ze stapten uit en liepen over het plein naar het ontmoetingscentrum. Hij mankte achter haar aan. Elke stap deed pijn, alsof de wervels met weerhaken in het vlees zaten. Een eindje verderop stonden twee sjofel geklede mannen met gebogen hoofd naar het asfalt te staren. Een raar stel, vond Andy. Toen hij in hun richting keek, liepen ze verder. Ze staken de straat over naar de Turkse kruidenier, de enige winkel die op dit uur van de dag nog open was. Ze bleven tussen de groentebakken staan, die op de stoep stonden uitgestald. Eén van hen loerde over zijn schouder en grijnsde terwijl hij zijn vriend iets in het oor fluisterde. Zijn tanden glinsterden in zijn donkere baard. Er ging iets dreigends van hem uit. Hij was de roverhoofdman in het verhaal ‘Alibaba en de veertig rovers’, een duistere avonturier in een spookstad, een desperado die tussen de ruïnes van de steenkoolmijn een buit van lang geleden kwam ophalen.
‘Niet zo snel, Elisabeth, ik kan je niet bijhouden.’
Vroeger was dit plein de speelplaats van de school geweest. Een speelplaats zonder meisjes. Ze versnelde haar pas. De natte jurk was in de spleet tussen haar billen gekropen. Ze had de kont van haar moeder.
De Turkse vrouw ontving hen in de turnzaal, die nu dienst deed als clublokaal van de plaatselijke seniorenvereniging. Op de kriskras verspreide tafels stonden nog de volle asbakken en vuile glazen van de laatste vergadering. Achteraan was een bar die rechtstreeks uit een westernsaloon leek te zijn gehaald. Alleen de houten klimrekken tegen de muur herinnerden aan de oorspronkelijke bestemming. Andy dacht aan de jongens in korte witte broek, die gedisciplineerd gymnastiek bedreven en achteraf stiekem naar de kelder slopen om de drieduimsbuizen te neuken. Hij wist dat het inbeelding was, maar dwars door de geur van koffie en verschaalde nicotine rook hij de bezwete jongenslichamen. De klimrekken herinnerden hem aan zijn geradbraakte rug.
‘U bent nog net op tijd: zei de Turkse vrouw, die aan een lege tafel zat in het midden van de zaal. ‘Om half tien wil ik naar huis.’
Ze had een vriendelijk gezicht met ontelbare rimpels, die zich nog leken te vermenigvuldigen als ze lachte. Andy bedacht dat als elke rimpel een jaar was, ze ongetwijfeld verder in het verleden kon kijken dan in de toekomst.
Ze vertelde dat ze thuis wilde zijn voor het donker werd. Ze woonde helemaal achteraan in de tuinwijk en dat was een kwartier lopen. Er was verleden week nog een oude man overvallen toen hij zijn hond uitliet.
‘In het donker zie je het gevaar niet op je afkomen,’ zei ze, terwijl ze haar hoofddoek schikte.
‘We zijn twee jaar geleden al eens bij u geweest,’ zei Elisabeth.
De Turkse vrouw keek hen onderzoekend aan en schudde haar hoofd. ‘Hier komen zoveel mensen,’ glimlachte ze verontschuldigend.
‘Toen hebt u voorspeld dat ik twee kinderen zou krijgen.’
‘Als ik dat gezegd heb, dan gebeurt dat ook,’ zei de Turkse vrouw.
‘Sindsdien heb ik twee miskramen gehad.’
‘Dat spijt me heel erg,’ zei de Turkse vrouw. Uit de plooien van haar kleed haalde ze een eindje zwart garen tevoorschijn, dat ze tussen duim en wijsvinger liet wiegen. Er hing een gouden naald aan. In het vale licht was het garen nauwelijks zichtbaar, zodat de naald
zelfstandig leek te zweven.
‘Daarover hebt u toen niets gezegd,’ zei Elisabeth, ‘dat het miskramen zouden worden.
De Turkse vrouw schudde haar hoofd. ‘Miskramen tellen niet mee. De slinger voorspelt alleen geboren leven.’
‘Zie je wel,’ zei Andy. ‘Wat heb ik je gezegd?’ Ze hadden het er inderdaad over gehad, samen met haar moeder, die over alles een tegendraadse mening had: over verleden, heden én toekomst. In de middeleeuwen zou ze op de brandstapel zijn geëindigd.
‘Maar ze hebben wel geleefd,’ zei Elisabeth. Ze haalde diep adem en keek met troebele ogen naar het plafond. ‘Het waren kinderen in mijn buik.’
Andy huiverde. In haar hysterie beschouwde ze een miskraam als een volwaardige bevalling. Ze had de laatste dode vrucht dagenlang met zich meegedragen, zorgvuldig verpakt in een stukje zilverpapier. Hij had tevergeefs gehoopt dat met de begrafenis in de tuin een einde aan het rouwproces was gekomen. De eerste miskraam was vlotter verlopen. Toen zat ze namelijk net op toilet. Ze realiseerde zich pas wat er gebeurd was, nadat ze had doorgespoeld.
‘U moet geduld hebben,’ zei de Turkse vrouw. ‘Alles heeft zijn tijd
nodig. Geef me uw hand.’
Ze hield de slinger boven de handpalm en liet de naald langzaam los. Heel even bleef hij onbeweeglijk hangen en toen maakte hij een wiegende beweging.
‘Een meisje. Uw eerste kind zal een meisje zijn.’
‘Ik heb al een naam,’ fluisterde Elisabeth opgewonden. ‘Laura.’
De Turkse vrouw glimlachte en herhaalde het ritueel. Ditmaal maakte de naald een cirkelende beweging.
‘Een jongen.’
‘Voor de jongen heb ik nog geen naam,’ zei Elisabeth. Ze bloosde.
Voor het eerst sinds weken had haar gezicht weer kleur gekregen. Andy schuifelde ongemakkelijk in zijn stoel. Hij had zelf gespannen zitten toekijken en nu de spanning wegviel, voelde hij zijn rug weer. Hij had zin om aan het houten klimrek te gaan hangen en zijn verkrampte wervels uit te laten rekken. Of naar de kelder te rennen om te zien of de buizen er nog lagen.
De derde keer bleef de naald onbeweeglijk hangen.
‘Niks meer: zei de Turkse vrouw. ‘Een meisje en een jongen, in deze volgorde.’
‘Andersom is mij ook goed,’ mompelde Andy.
‘Dezelfde voorspelling als twee jaar geleden: fluisterde Elisabeth.
‘Natuurlijk,’ zei de Turkse vrouw. ‘De toekomst ligt vast.’
‘Nu jij, Andy.’ Elisabeth trok aan zijn arm.
Hij schrok. Het was eeuwen geleden dat ze hem nog had aangeraakt. Maar zijn hand uitsteken kon hij niet. Het onzichtbare mes in zijn rug controleerde elke spier.
‘Vooruit.’ Ze knikte hem toe, bijna vriendelijk.
‘Liever niet,’ zei hij.
‘Doe niet zo flauw. Je bent nu toch hier.’
‘Het gaat echt niet,’ kreunde hij. ‘M’n rug zit zo vast als een huis.’
‘Godverdomme, onnozelaar.’ Ze liet zijn arm los. Heel even leek het erop dat de voorspelling haar humeur gunstig had beïnvloed. Een emmertje lauw water over een dichtgevroren meer.
‘We weten genoeg,’ zei hij. ‘Die twee kinderen van jou, dat zijn ook mijn kinderen. Of niet soms?’
Ze schudde haar hoofd. ‘Daar ben ik niet zo zeker van.’
‘Kom, we gaan naar huis,’ zei hij. Hij wist wat ze van plan was. Haar strategieën werden alsmaar doorzichtiger. Hij wilde haar niet de kans geven om hem te beledigen in het bijzijn van de Turkse vrouw. Hij deed een poging om op te staan, maar zijn bekken plakte als een magneet in de stoel.
‘Hoe kom je erbij dat dat jouw kinderen zijn,’ siste ze. ‘Eerlijk gezegd, ik ben er hoe langer hoe minder zeker van.’
‘Rustig Elisabeth, niet hier.’ Hij keek verlegen naar de Turkse vrouw en forceerde een glimlach. ‘Het komt door die miskraam. Ze voelt zich niet zo goed.’
‘Dat klopt,’ snauwde Elisabeth. ‘Het idee alleen al dat ik een kind van jou zou krijgen, maakt me misselijk.’
Ze was een dochter van de heks. Hij wilde haar aanraken om de betovering te doorbreken, maar ze deinsde achteruit, alsof hij een monster was. Waarschijnlijk was hij dat ook, want hij voelde geen spijt of verdriet om wat ze zo-even gezegd had. Hij voelde zich alleen ongemakkelijk omdat iemand anders getuige was van hun ruzie.
‘Je bent een zak.’
‘Goed, ik ben een zak.’
De Turkse vrouw kuchte. ‘Het wordt laat. Ik wil thuis zijn voor het donker is.’
‘Ik wil meer weten,’ zei Elisabeth. ‘De vorige keer hebt u meer voorspeld.’
‘De slinger zegt alleen iets over kinderen,’ zei de Turkse vrouw.
Elisabeth drong aan. ‘Ik wil weten wanneer ze geboren worden. Kan dat?’
Die vraag had ze twee jaar geleden niet gesteld. Als de datum van de geboorte vaststond, kon ze perfect uitrekenen wanneer de verwekking moest plaatsvinden. In principe was één poging dan voldoende. Hij kon net zo goed zijn zaad nu al invriezen en het haar op de bewuste dag in cadeauverpakking overhandigen.
‘Dan moet ik in de koffie kijken,’ zei de Turkse vrouw. ‘Maar het is al laat. We moeten ons haasten.’
Andy voelde zijn bekken langzaam ontwaken. Hij hoopte dat de Turkse vrouw geen al te sterke koffie zou zetten, zoals twee jaar geleden. Toen had hij er maagkrampen aan overgehouden. Hij zag haar naar de bar lopen, een oude samoerai in het anachronistisch decor van een komische western.
‘Kunt u ook zeggen of Andy ooit werk zal vinden?,’ riep Elisabeth.
Ze keek hem triomfantelijk aan. Ze haatte hem. Hij wenste dat hij voor haar hetzelfde kon voelen.
Op school noemden ze het: naar de overkant gaan. Andy was zeventien toen hij de school verliet en in de steenkoolmijn aan de overkant van de straat ging werken. Aan deze kant was hij nog een jongen geweest, aan de andere kant werd hij van de ene dag op de andere een man. In het begin gebeurde het wel eens dat hij van de bus stapte en uit gewoonte naar de school liep in plaats van naar de mijn, onbewust twijfelend tussen jongen en man. De jongenswereld werd een mannenwereld. Vrouwen bleven kutten.
‘Ik stel voor dat je vannacht in de logeerkamer slaapt,’ zei Elisabeth.
Ze hoorden de Turkse vrouw achter de bar met kopjes rammelen. Een pittige koffiegeur vulde de muffe ruimte. De turnzaal had altijd zuur geroken, doortrokken van het zweet van generaties jongens in korte witte broek.
‘Daar zullen we straks over praten.’ zei hij.
‘Er valt niets meer te bespreken,’ zei Elisabeth.
‘Misschien zien we in de koffie wat er vannacht zal gebeuren,’ zei hij. Eén ding stond vast, als de koffie te sterk was, zou hij vannacht geen oog dicht doen. Dat was een voorspelling op korte termijn.
‘In mijn koffie zal er van jou niets meer te bespeuren zijn,’ zei ze.
Hij herinnerde zich de voorspelling van twee jaar geleden. Ze hadden de ongefilterde koffie gedronken en het bezinksel op een bordje uitgegoten. In het donkere landschap van bergen en spelonken had de waarzegster de toekomst gezien. Het was een landschap dat krioelde van levende wezens en voorwerpen, een broeikas van waarschijnlijkheden en zekerheden. Sommige dingen waren niet geschikt voor menselijke oren. En die verzweeg ze dus. Het waren dingen die zich in elk bezinksel openbaarden: de gruwelen en rampen waaraan niemand zou kunnen ontsnappen. Die kennis moest verzwegen worden, omdat ze ondraaglijk was. Ze had zich dus op het goede geconcentreerd. Andy betwijfelde of deze keuze vandaag bij Elisabeth in de smaak zou vallen. Een lichtjes deprimerende voorstelling van zaken zou haar nu beter liggen.
‘Ze zal zien dat onze wegen zich scheiden,’ zei Elisabeth.
Aldus sprak haar moeder, die van meet af aan in hun relatie niets goeds had gezien.
‘Je moet zelf waarzegster worden,’ zei hij, ‘samen met je moeder. Jullie zouden een goed team vormen. Jij zet de koffie en zij ontcijfert het koffiedik.’
Ze keek hem dreigend aan. ‘Altijd dat gevit op mijn moeder. Zonder haar hadden we nu nog altijd niks. Met jouw uitkering hadden we in nog geen honderd jaar een huis kunnen kopen. Schaam je, Andy. Weet je wat je bent? Een eeuwige werkloze die rondrijdt in de auto van een miljonair. Zielig.’
‘Ik had misschien beter met je moeder kunnen trouwen,’ zei hij, ‘dan had ik die informatie uit de eerste hand.’
‘Smeerlap.’
Hij lachte. ‘Een voordeel is dat ze geen kinderen meer kan krijgen en dus ook geen miskramen.’
‘Hou op!’
Vat seks betreft maakt het geen enkel verschil, want jullie zijn allebei koudbloedig. Bloedgroep min twintig.’
‘Hou op!’ Ze stond recht en hief haar hand op. Ze keek op hem neer. Haar ogen waren troebel. Hij zette zich schrap voor de slag die niet kwam.
Ze rende naar buiten. Hij hoorde haar espadrilles over de stenen gangvloer sloffen.
De Turkse vrouw kwam achter de westernbar vandaan met in elke hand een kopje koffie, voetje voor voetje, een vermomde revolverheld met dampende pistolen. Ze keek verwonderd naar de lege stoel en opende haar mond om iets te zeggen. Ze liet de kopjes vallen, zodat niet helemaal duidelijk was wat eerst kwam: het geluid van brekend servies of de schreeuw. Elisabeth schreeuwde.
In de enkele seconden die Andy nodig had om naar haar toe te rennen, herinnerde hij zich de krakende aarde weer, zeshonderd meter onder de grond. Hij zat gehurkt in de nauwe pijler, gekleed in korte broek en onderlijfje, nat van het zweet, happend naar nog meer stof. Hij zag het labyrint van hydraulische stutten, trillend door het lawaai en geweld van de machines. Het geklop en gehuil van de kolenschaaf en blaasmachine verlamden zijn trommelvliezen. Maar ondanks dit onmenselijke geweld hoorde hij de waarschuwingskreet en hij vroeg zich af wat er eerst was, de waarschuwing of het gekraak. Hij begon als een gek naar de uitgang van de pijler te kruipen, zijn knieën bezerend aan de metalen transportband, goed beseffend dat het al te laat was. Het was alsof iemand een loodzware warme deken over hem heen trok, een deken waaronder je niet kunt ademen, zoals in een nachtmerrie...
In die enkele seconden die hij nodig had om de afstand tussen hem en Elisabeth te overbruggen, zag hij de door ontelbare gangen doorzeefde aardkorst in elkaar storten. Zo zou het gaan. Dit was de toekomst. Een reusachtige miskraam. Je moest geen helderziende zijn om dit te voorspellen.
‘Wat is er gebeurd?’ hijgde hij.
Elisabeth stond in de deuropening. Hij tuurde over haar schouder naar het lege natte plein en inhaleerde de frisse lucht. De zon was achter de linkerschachtbok verdwenen. De Marokkaan van de overkant was zijn groentebakken naar binnen aan het dragen. Twee langharige pubers reden op hun bromfietsen voorbij. Het gejengel van de opgedreven motors deed de stilte exploderen.
‘De auto is weg,’ zei ze. Ze kneep in zijn arm.
‘Wat zeg je?’ Maar hij zag het zelf, alhoewel het niet meteen tot hem doordrong. Hij voelde alleen haar nagels in zijn vel.
‘De auto is weg.’
De Turkse vrouw wrong zich naast hen in de deuropening. Voorzichtig duwde ze de deur verder open en loerde angstig naar buiten.
‘Gestolen,’ zei ze. ‘Er gebeuren hier vreemde dingen als het donker wordt. We moeten voorzichtig zijn.’
‘We waren maar een kwartiertje binnen,’ fluisterde Elisabeth.
Andy kreunde. De krachtsinspanning van zo-even had zijn rug geen goed gedaan. Zijn ruggengraat was een gloeiende pook die in zijn bekken stak en zijn onderlichaam langzaam maar zeker verdoofde. Een eentonig scenario. Hij hield zich staande, geklemd tussen de twee vrouwen.
‘Wat is dit voor een wereld?’ riep Elisabeth.
‘Het is de enige wereld die we hebben,’ zei de Turkse vrouw.
‘Je kunt niet eens even je auto achterlaten zonder dat hij gestolen wordt,’ zei Elisabeth. ‘Is dat een wereld om kinderen in te zetten?’
‘Zonder kinderen is het nog veel erger,’ zei de Turkse vrouw.
‘We moeten iets doen,’ zei Elisabeth. ‘We moeten de politie waarschuwen. Nu, onmiddellijk.’
Andy knikte en legde zijn arm rond haar middel, zodat ze niet kon ontsnappen. Hij voelde de malse vetlaag van haar heupen en probeerde zich op de gestolen auto te concentreren, maar zijn gedachten glipten voortdurend weg naar het warme lichaam dat tegen hem aangedrukt stond. Hij stak zijn neus in haar natte haren. Ze rook naar de herfst: zompige aarde onder een bed van rottende bladeren, een doolhof van stuk voor stuk opwindende geuren, een moeras van vlees en bloed. Ze deed geen enkele poging om uit zijn omhelzing te ontsnappen. Als zijn rug het toegelaten had, zou hij haar meegevoerd hebben over het plein, dansend over het gladde glinsterende asfalt, haar de meest perverse fantasieën in het oor fluisterend. Ze zouden niet wachten tot thuis. Ze zouden het meteen doen, hier. De slow van de drieduimsbuizen.
‘Ze hebben zelfs de kokosmatten meegenomen,’ zei hij.
*** TOELICHTING ***
Dit verhaal is gepubliceerd in september 1996 in het tijdschrift De Gids. Jos de Wit werd daarmee de winnaar van de Rabobank Lenteprijs 1997, later Nieuw Proza Prijs geheten.
Uit het juryrapport:
“Jos de Wit is een trefzekere verteller, die schitterende, soms doodnuchtere dialogen afwisselt met filmische scènes. ‘Turkse koffie’ is een doorleefd verhaal over een ruziemakend jong echtpaar zonder kinderen, dat vergeefs op bezoek gaat bij een waarzegster. “De toekomst was aan een revisie toe”, schrijft Jos de Wit in deze eigentijdse geschiedenis van een relatie waarin alles misgaat wat maar mis kan gaan. Sprekende details en een volkse humor maken er een gekruid geheel van.”
In Ons Erfdeel (1999) besprak Karel Osstyn zowel zijn debuutbundel Grensbewoners als zijn eerste roman, Herinneringen van een tomatenkweker, 1998. Over de verhalen zegt hij dit: “In Grensbewoners aarzelde hij nog tussen klein-realisme in aloude Vlaamse stijl en fantastiek met een licht internationaal sausje. Het resultaat was een herkenbare, maar smakeloze cocktail. De inspiratie kwam uit kleinsteedse drama's en huiselijke conflicten die bijna té concreet waren, zoals een slecht functionerende prostaat, een vervelende ploegbaas, een achterlijk kind. Kortom: eenvoudige situaties, waarover De Wit zonder al te zware introspectie of gejeremieer berichtte. Het vervreemdingseffect moest komen van een steile pointe, zoveel veelzeggender dan ellenlange uitingen van de vasthoudende volksaard, oordeelde de auteur, in dit geval niet geheel zonder reden.”