De Javaan
Jana van Rossum *Jurywinnaar Mijn Kort Verhaal 2014/2015*
De hut is leeg. Nog vaag hangt er een aroma van zweetsokken en stoofpot, maar het is dagen geleden dat hier iemand voor het laatst was. Ik moet mijn hoofd buigen om naar binnen te stappen. Buiten zakt de rode zon achter de rotsen, het dal een laatste maal in een oranjeachtig licht zettend, dan rolt de schemering in een plotselinge golf over de bergkam en is het donker.
In het schamele licht van mijn lantaren breng ik water aan de kook en giet een deel in een aparte mok voor de thee. In het restant strooi ik soeppoeder en kijk in gedachten verzonken hoe de croutons en balletjes rondjes drijven in het egaal groene nat.
Zowel soep als thee is nog te heet om te drinken als de deur opengaat en er iemand binnenkomt. Verrast kijk ik op. Even schiet ik in de stress als ik zie dat de bezoeker mannelijk is; ik ben altijd zeer op mijn hoede bij mannelijk gezelschap. Maar de kleine man heeft een lief gezicht dat te oosters is voor verkrachtingen.
‘Grüß Gott,’ zeg ik onzeker. Ik weet dat mijn uitspraak belabberd is.
‘Hi,’ antwoordt hij, en vraagt dan zonder enig accent of ik Engels spreek. Ik antwoord bevestigend. Hij zet zijn kleine rugzak zachtjes naast de stoel tegenover die van mij en gaat er zelf in zitten. In het licht van mijn lantaren bestuderen we elkaars gezicht. Hij heeft hoge jukbeenderen, een rond en vriendelijk gezicht met veel rimpels. Zijn huid is te donker om blank genoemd te worden en te licht om donker genoemd te worden, maar zijn ogen zijn zó donker dat ze, zeker hier, bijna zwart lijken. Ze glimmen vriendelijk.
‘Waar kom je vandaan?’ vraag ik verlegen.
Zijn tanden blikkeren wit in het duister als hij lacht. ‘Overal vandaan. Maar ik ben geboren in Jakarta, Java.’
‘Ik in Birmingham,’ zeg ik plompverloren. ‘Op vakantie?’
‘Zo zou je het kunnen noemen.’ Hij blijft vriendelijk lachen, de rimpeltjes rond zijn ogen zijn tamelijk diep en heel mooi.
We keuvelen verder. Ik vertel over de landen die ik al gezien heb, Spanje en de Verenigde Staten, en nu Oostenrijk. Hij haalt brood uit zijn rugzak en geeft mij de helft, ik bied hem soep aan. Hij weigert. ‘Als het even kan, eet ik geen vlees.’ Wel neemt hij de thee aan die ik opnieuw zet.
Dan vraag ik de man naar de landen die hij al heeft gezien. Voor het eerst kijkt hij me niet aan en ik krijg slechts een gemompeld, onsamenhangend antwoord. Hij slurpt aandachtig van de hete thee.
Ik ruik aan mijn soep – geurloos, maar de smaak is te zout – lepel een paar happen naar binnen en wacht. Plotseling kijkt hij me weer energiek aan en vraagt naar mijn motivatie om naar Oostenrijk te gaan.
Ik leg hem uit dat mijn relatie een moment van afzondering nodig had, en dat de naam Oostenrijk me zo lokte. Het is vreemd om aan mijn gestreste thuisleven te denken. ‘Wat ga je morgen doen?’ wil ik dan weten.
Voor het eerst schiet hij echt in de lach, een vrolijk gehijg. ‘Hoe kan ik dat nu weten? Ik weet toch niet wie er op mijn pad komt. Had ik vanochtend kunnen weten dat ik ’s avonds met een mooie vrouw als jij zou praten? Nee toch zeker. Misschien zie ik de mooiste zonsopgang van mijn leven, misschien is het bewolkt. Misschien krijg ik een hartaanval in mijn slaap!’
Zijn oogjes glimmeren als hij dit zegt, en onwillekeurig moet ik ook lachen om zijn onbezorgde uitstraling. Ik wilde dat ik die had! En vreemd genoeg voel ik me niet ongemakkelijk bij zijn compliment – ik weet dat het gemeend is, oprecht en uit het hart. Wat een groot hart moet die man hebben.
‘Weet jij soms wat je morgen gaat overkomen?’ vraagt hij, met een blik van: ik weet het antwoord al lang. Dat geloof ik graag, hij ziet er uit alsof hij een leven lang wijsheid heeft verzameld met de ervaringen.
Ik glimlach. ‘Nou, niet precies, maar ik neem aan dat ik ga wandelen.’
‘Niet als je een mountainbike vindt,’ zegt hij stralend, met opgeheven wijsvinger. ‘Of een parapente!’
Daarop schater ik het uit. ‘Parapente? Ik spring liever zónder in een ravijn.’ Hij lacht ook.
Plotseling vertelt hij over de keer dat hij met een glijscherm van de Kilimanjaro sprong, en dan volgen nog duizend herinneringen. Drieënveertig jaar reizen zonder thuis of eigen vervoermiddel anders dan voeten glijden voorbij in deze kleine alpenhut, en ik zie ze levendig voor me alsof hij een film afspeelt met willekeurige, maar prachtige gebeurtenissen. De geur van kaneel vult mijn neus als hij verhaal doet over de bazaar in Medina en ik duizel van geluk omdat ik gek ben op kaneel, en als hij plots overgaat naar een sloppenwijk in Windhoek ruik ik werkelijk de stank van een slechte riolering.
Hij vertelt de hele avond door, en als ik in het bed lig, dat nog vagelijk naar de vorige gebruiker geurt – wietroker, denk ik –, droom ik nog door, over een schat aan herinneringen die niet de mijne zijn.
Als ik de volgende ochtend wakker word, is de man uit Jakarta verdwenen. Het is bewolkt buiten, en het licht in de hut is bleek van de vroege ochtend. Ik ontbijt en douche – de douche is droog – en pak dan mijn spullen in.
Ik zucht verrukt als ik het wonderschone uitzicht in het morgenlicht aanschouw en begin vol goede moed aan de wandeling. Ik zie uit naar nog een heerlijke dag in de frisse berglucht en weidse luchten.
Twintig meter van de hut ligt glimt iets in het hoge gras. Op een steen daarnaast ligt een grijs papiertje, vastgelegd met een kleinere kei.
In een puntig handschrift staat er:
Bedankt voor de mooie avond; wat een prachtige herinnering om door te vertellen.
Ik heb de parapente genomen, dat vond je vast niet erg.
Veel plezier vandaag. En morgen.
Edouard
Als ik de lange grassprieten opzijduw, vind ik een mountainbike.