Elke Geurts
  Nomadensnaar
   Uit: Lava, maart 2007. 



 

De directrice pakte de hoorn weer op om te luisteren of de lijn soms dood was. Ze zat in het midden van de directiekamer, die zich ook precies in het midden van het verzekeringsgebouw bevond, op de vierde verdieping, in het hart. Daarbuiten sloten haar werknemers verzekeringen af: voor hun huizen, hun inboedels en hun auto’s die het zouden gaan begeven. Voor de vrije dagen die opgenomen en de reizen die nog gemaakt moesten worden en de ouderdom die gebreken met zich meebracht. Alleen een natuurramp was voor eigen risico. Buiten de directiekamer werd het hele leven gedekt en vergoed als er ergens iets misliep. Buiten haar kamer leek niemand aan de afwe­zige typiste te denken.

De directrice maakte zich zorgen, omdat ze zich zorgen maakte over de nieuwe werkneemster. Het was niets voor haar om zich druk te maken over andere mensen. Zij vergat iemand zodra die uit haar gezichtsveld verdween.

 

De typiste lag op haar rug, languit op het tweeper­soonsbed, haar mond hangt onbeschaamd open, haar armen en benen wijd, haar linkervoet stak uit het grijze dekbed. Haar geliefde lag naast haar, ingedraaid in het dekbed, op het uiterste puntje van het bed, het lichaam van zijn vriendin afgekeerd. Van hem was alleen een pluk blond haar te zien. In de aangrenzende kamer lag de bejaarde poes te slapen op een stoel. Een gelukkig tafereel. Ze zouden ook allemaal morsdood kunnen zijn. Zo stil.

Het moment vóór het wakker worden: een van de gelukkig­ste momenten van de mens omdat die er zelf nooit bij was om het te verstoren. Om te denken: dadelijk zal het ophouden. Ik lig hier zo vredig te slapen maar dat kan niet lang meer duren. Ik lig hier alle ruimte in te nemen, zo vanzelfsprekend naast een ander mens te liggen, aan niets te denken, regelmatig te ademen; maar dat is geen lang leven beschoren. Denk maar niet dat hier geen einde aan komt. Dat dacht ik ook helemaal niet. Ik denk niets, ik slaap.

Ze opende haar ogen. Meteen begon de uitstekende voet zachtjes heen en weer te wiebelen en sprong in de woon­kamer de poes uit de stoel. Ze deed ze snel weer dicht. Maar het was makkelijker jezelf voor de gek te houden dan de poes. Zodra er ergens in het huis een oog openging, wist de poes dat door deur en muur heen. De poes krabde ongeduldig aan de slaapkamerdeur en haar geliefde zou pas wakker wor­den als de wekker ging.

‘Als ik wakker ben, sta ik meteen op. Dan heb ik meer aan mijn dag,’ zei hij altijd. ‘Ik vind nu eenmaal dat je alles eruit moet halen wat erin zit.’

De typiste koesterde dit uur waarin de nacht voorbij was en de dag nog niet bestond. Maar wakker worden betekende ook opstaan. Even blijven liggen had geen zin. Dat begreep de poes beter dan zij. In alle rust en redelijkheid overdacht de typiste dat het vandaag best mee kon vallen. Maar in plaats van op te staan, schoof ze wat op naar haar eigen helft en nestelde zich weer.

Zo ging het bij hen al jaren: de wekker ging, haar geliefde stond meteen op, zij bleef liggen. Hij gaf de poes en zichzelf te eten. Vlak voor hij naar zijn werk ging, hielp hij eerst nog de typiste uit bed. Hij gaf haar een hand, zij pakte die hand en hij trok haar overeind. Haar dag was aange­broken.

 

Ze waren nu tien jaar bij elkaar. Inmiddels kon ze niet meer opstaan zonder hem. De typiste kon zich niet eens voor­stellen dat ze dat ooit zonder hem voor elkaar gekregen had. In het begin vond hij het soms vervelend. Een vrien­din te hebben die niet uit zichzelf uit bed kon komen. Nu was hij eraan gewend. Hij deed het gewoon. Zij deed het gewoon niet.

De typiste had tot nu toe maar wat aangerommeld in het leven. Ze was iemand die nergens mee in verband stond en vooral ook ner­gens mee in verband wilde staan. Ze dacht nog dat ze het wel zonder iedereen af kon. Ze luisterde altijd en knikte welwillend van ja. Of van nee als de gesprekspartner dat liever had. Het maakte haar niet zo gek veel uit. Wie tegen haar praatte had een goed gesprek. Wie tegen haar  praatte voelde zich begrepen. Wie tegen haar praatte, dacht dat hij met haar praatte. Voor de typiste was een gesprek niet meer dan twee door elkaar heen gesneden monologen. Net als een relatie. Twee mensen die door elkaar geknipt waren. Omdat er in de praktijk niets gedeeld kon worden, alleen verteld. Omdat mensen nu eenmaal monologen waren. Gelukkig nam niemand het zo nauw met die praktijk. Het ging om het idee. Dat moest goed zijn. Omdat het veinzen van contact beter was dan helemaal geen contact.

 

Voor tienen had de directrice alle zeven verdiepingen van de verzekeringsmaatschappij al doorlopen. Ze bleef maar hijgen. Ze had de trap genomen zodat ze meteen aan haar lichaam werkte. De woorden efficiënt en effectief stonden bij de directrice hoog aangeschreven.

Op elke afdeling had ze gezocht. Ze had in alle toiletruimtes gekeken. Zelfs in de herentoiletten. Daar stonden de verzekeringsagenten, zij aan zij, met hun gulp open, hun rechterhand gaf de richting aan, hun blik gericht op de witbetegelde muur. Zodra ze opkeken en ontdekten dat het de directrice zelf was, bevroren ze in deze houding. De directrice stond tussen de urinoirs: een krap kaki mantelpak, de hoge wreven van haar voeten in kleine schoen­tjes geperst, haar anders zo strakke knot hing er losjes bij. Ze deed nogal verwilderd aan. Heel eventjes zagen de werkne­mers hun zakelijke directrice in een heel ander licht dan zij haar ooit tevoren gezien hadden. Ze was een mens. Een mens die duidelijk iets kwijt was.

‘Wat doen jullie hier?’ vroeg ze streng. Omdat niemand op deze vraag gerekend had, gaf ook niemand antwoord.

‘Nou?’ De directrice keek hen vorsend aan. De mannen hadden alle­maal kramp door de ongemakkelijke houding waarin ze stonden.

‘Hebben jullie de typiste soms gezien?’ De mannen glimlachten beleefd naar de directrice, maar die lachte niet terug.

‘Ze werkt hier nog maar net. Een magere jongedame,’

De mannen schudden hun hoofd.

‘Hmm’, zei de directrice. ‘Hmm.’ De mannen hadden last van een collectieve black-out. Ze hadden het gevoel dat ze ernstig tekort schoten maar konden zich met de beste wil van de wereld geen typiste herinneren. Er kwam nu sowieso geen andere vrouw in hen op dan de vrouw die in hun privéruimte stond. Zij nam alle plaats in. ‘Ze zou vandaag in vaste dienst treden.’

Het bleef muisstil.

‘Hoe heet ze?’ waagde een van de verzekeringsagenten tenslotte te vragen.

‘Er is maar één. Dat had je kunnen weten.’ Zonder hun nog een blik waardig te keuren, draaide de directrice zich om.

Vastberaden en resoluut. Maar omdat de tegels pas geboend waren, moest zij het herentoilet toch voorzichtig schuifelend verlaten.

 

Je zag van de typiste alleen haar hoofd en aan de overkant die wiebelende linkervoet. Het gebied tussen haar hoofd en voet werd bedekt door het grijze dekbed. Het hoofd knip­oogde en de voet wuifde terug. Een paar seconden heerste er een volmaakte rust tussen die twee. Zelfs de poes hield zich gedeisd.

In die paar seconden leek het alsof alles met lijnen aan elkaar verbonden is. Er liep een lijntje van haar hoofd naar haar voet, naar de poes, naar haar geliefde, naar het dekbed. Maar toen het hoofd even niet oplette, begon de voet weer te bewe­gen en krabde de kat als vanouds aan de slaapkamerdeur.

De typiste keek naar haar geliefde. Hij lag rustig te slapen. De wekker was nog niet gegaan. Alles leek precies hetzelfde. Ze dacht na. Ze was geen goede denker. Het maakte niets uit dat ze dacht en wát ze dacht al helemaal niet. Haar denken leidde nergens toe. In de praktijk was ze nergens goed in. Zelfs uit bed komen was voor haar moeilijk.

Het kwam dan ook voor iedereen onverwacht, maar nog het meest voor haarzelf: de ontdekking van het talent. De verrassing had niet groter kun­nen zijn toen bij het uitzendbureau bleek dat ze een geboren typiste was. Ze had een ontelbare hoeveelheid aanslagen per minuut. Nagenoeg foutloos. Deze score deed niemand haar na. Zelfs haar geliefde niet. Sindsdien typte ze onbegrijpelijke teksten over voor een grote verzekeringsmaatschappij.

‘Wil jij hier vast komen werken?’ had de directrice haar al snel gevraagd.

‘Nee dank u,’ had ze willen zeggen, ‘dat is niets voor mij. En zodra ik bij u binnen ben, zult u er alles aan doen om mij weer weg te krijgen.’ Hierna zou ze met grootse gebaren achter het katheder plaats­nemen om een zaal vol verzekeringsagenten toe te spreken, allemaal gekleed in een grijs en degelijk maatpak, maar alle­maal met een heel aparte stropdas.

‘Ik ben van huis uit een nomade,’ zo begon ze. ‘Weet u dat wij van huis uit allemaal nomaden zijn?’

‘Vanuit wélk huis?’ Deze concrete vraag van de directrice, kwam volko­men onverwacht.

‘Van het huis zelf is natuurlijk niet veel meer over. Maar de fundamenten liggen er nog,’ antwoordde de typiste haastig.

‘Maar wáár?’ vroeg de directrice streng, ‘waar liggen die fundamenten dan?’

De directrice stond heel dichtbij en keek de typiste recht in haar ogen.

‘Hoe komt u hier terecht?’ fluisterde de typiste zwakjes. ‘Dit is een imaginaire toespraak.’

‘Ik vroeg je iets. Imaginair of niet.’ De directrice liet zich niet afleiden en bleef haar strak aankijken. ‘Of sta jij hier maar wat te verzinnen?’

‘Nee, ik verzeker u, ook in u schuilt een nomade,’ fluisterde de typiste. Even leek er een connectie te zijn geweest tussen de plaats waar zij stond en de plaats waar de directrice zich bevond. Ze schaamde zich.

‘En ook in u!’ Resoluut keerde de typiste zich van de directrice af, richtte zich weer op de zaal en sprak daarbij iets harder dan voorheen.

‘U kijkt mij nu wel ongelovig aan, maar mag ik u vragen: waarom gaat u dan op vakantie? Een of twee keer per jaar, sommigen onder u zelfs drie keer. Waarom komt u juist daar tot rust, waar u moet improviseren? Waar u niet weet waar alles staat? Waar uw enige zekerheid is, dat u er snel weer weggaat?’

De verzekeringsagenten verstomden. Even was er geen geroezemoes, geen onderdrukt kuchje, even haalde niemand zijn neus op. De typiste wist zeker dat zij een snaar had geraakt. De nomadensnaar.

‘Ja dames en heren collega’s, het zit er nog in, in ons, het nomadenbestaan. Het zit in mij. Maar zeker ook in u,’ zei ze triomfantelijk. De directrice begon onrustig te worden. Ze vreesde natuurlijk voor een plotselinge wederopstanding van de nomade in de verzeke­ringsagent.

 

‘Ik hoor dat je enthousiast bent!’ zei de directrice.

De typiste stond in de directiekamer met het hoofd naar haar voeten gericht. Ze mompelde zoiets als: ‘0 ja’, ‘o wat leuk’, ‘uitdaging’, op de vraag of ze in vast dienstverband wilde werken.

‘Goed zo, meisje. Wie wat wil leren, leert hier ook echt wat. Leren is leven, dat zeg ik altijd. Leven is verder komen. In ons bedrijf is de hemel de enige grens. Kijk maar naar mij.’

De typiste zag dat de directrice dringend nieuwe schoenen nodig had.

‘Niet zo bescheiden zijn,’ zei de directrice, ‘ik geef je een kans en jij grijpt ‘m met beide handen. Je mag best een gat in de lucht springen.’ De directrice gaf haar een stevige hand. Ze keken elkaar echt aan.

Normaliter gesproken verstond de typiste de kunst van het rakelings laten passeren. Tijdens een ontmoeting, ontmoette zij nooit iemand. Daarom had ze ook geen kennissen, vrienden of wat dan ook. ‘Pas op overstekend wild,’ fluisterde ze in zichzelf. De typiste was het wild. De ander was de auto die uit onverwachte hoek aan kwam scheuren. Net als zij over wilde steken. Het ging erom dat je de auto aan je voorbij kon laten gaan.

‘Er zijn niet veel mensen die in een ander geloven,’ zei de directrice streng. ‘Je hoeft er maar één te hebben. Eentje, juffrouw Nomáde.’

 

Thuis drong haar geliefde erop aan dat ze het vooral moest doen.

‘Wat bezielt dat mens,’ klaagde de typiste, ‘die rookworst.’

Hij zei: ‘Dit is een felicitatie waard. Als je een kans krijgt, moet je ‘m pakken.’

‘Wat wil dat dikke wijf van mij?

‘Die directrice heeft het goed met jou voor.’

‘Ze kijkt eng naar me, met haar vissenoogjes.’

‘Je moet eruit halen wat erin zit. In het typen zit jouw toe­komst. Daar ligt je talent.’

‘Dan moet ik er elke dag naar toe.’

‘Geweldig,’ riep hij uit, ‘je verdient wat geld en je krijgt frisse lucht. Ik zie alleen maar voordelen.’

‘Is ook zo.’

Haar geliefde zag nou eenmaal nooit nadelen. Hij voegde eraan toe: ‘Je bent goed verzekerd. Je krijgt vakantietoeslag. Als je ziek bent, word je doorbetaald. Ze heb­ben een fantastische pensioenregeling.’

De typiste knikte. Omdat ze de beroerdste niet wilde zijn. Omdat het leven nu eenmaal een onbegrijpelijke lap tekst was die je zonder fou­ten in het net moest typen.

 

De poes begon zichzelf nu tegen de deur te werpen. De typiste trok het dekbed tot aan haar kin. Omdat deze dag nog niet offici­eel begonnen was en alles in zich had om de gelukkig­ste dag van haar leven te worden. Ze keek naar haar voet, boog haar tenen één voor één maar ze bogen niet. Ze kromde haar hele voet, maar die kromde niet. Ze schudde ermee, duwde ertegen, trok eraan, wiebelde. Het hielp niets. De voet bewoog niet. De typiste was druk bezig beweging in haar linkervoet te krij­gen toen de wekker ging. Ze was blij dat de tijd gewoon doortikte. Haar geliefde draaide zich naar haar toe. Het gezicht, de ogen erin gingen open en keken haar aan. Lig je weer gezellig naast mij te denken? zou hij nu vragen. Nee, zou zij zeggen, ik slaap nog.

‘Ik ben het zat, zei hij.

‘Nee, ik slaap nog.’

‘Sta vandaag zelf maar op.’ Hij sloeg zijn dekbed opzij, stond op, opende de deur, redde de poes, trok zijn badjas aan, liep naar de keuken, gaf de poes eten en zette water op voor koffie. Even later hoorde zij het doortrekken van het toilet, de fluitketel fluiten en rook ze de koffie al. De typiste ervoer opnieuw de onmogelijkheid van het opstaan.

‘Ik kan het niet.’

‘Kom op, roept hij, ‘dit is je eerste werkdag.’

‘Het lukt niet.’

Een zucht uit de keuken. Haar geliefde kleedde zich aan, scheerde zich, waste zijn gezicht en zou zeggen: jouw koffie staat in de keuken. Goed zo, zou zij dan antwoorden, kusje.

‘Ik ben het echt zat.’

‘Goed zo,’ zou zij antwoorden.

‘Ik meen het.’

‘Kusje.’

‘Ik ga.’ Toen hij daadwerkelijk met jas en tas klaarstond, op het punt om de deur uit te gaan, kreeg ze een brok in haar keel – zoals altijd.

‘Let je wel goed op in het verkeer?’ Ze zou hem vastgrijpen aan z’n mouw en hem nog één keer kussen. Hij zou daarbij grinniken en zeggen dat het toch wel verdacht was dat ze altijd zo aardig deed als hij wegging. Zij zou zeggen dat dit afscheid anders was dan anders. Heel anders.

‘Deze keer verongeluk je.’ Ze zou stilvallen en hem aankijken.

‘Ik wil niet dat je doodgaat,’ zei ze.

‘Ik ga niet dood.’

‘Ik voorvoel het.’

‘Dat voorvoel je elke dag.’

‘Nu echt. Als ik nu een paar keer benoem dat je doodgaat, dan ga je niet dood. Omdat ik de nadruk erop leg. Als geliefden verongelukken, verongelukken ze altijd onver­wacht. Dat is een natuurwet. Daar moeten we het van heb­ben: natuurwetten. Daar kunnen we maar beter aan gehoorzamen. Omdat ik het altijd verwacht, gebeurt het nooit.’

‘Ik ben weg!’ Haar geliefde stond al in de gang. ‘Veel succes.’ Hij zou zich vooroverbuigen, haar een zoen op haar mond geven en daarna zijn hand toesteken om haar uit bed te helpen. Tot vanavond, zou hij zeggen. Maar hij zei niets.

Ze wist dat ze zich vanmiddag al niet meer voor zou kunnen stellen dat er nog iemand anders in dit huis woonde. Vanmiddag zou hij in haar hoofd vervormen tot iemand anders. In de namid­dag zou hij voorgoed uit haar hoofd verdwijnen. ’s Avonds zou er een vreemde entiteit voor haar deur staan. Die, alsof het de normaalste zaak van de wereld was, haar huis bin­nenwalste. Iemand die een heel ander geluid liet horen en een verhaal vertelde dat niet het hare was. Iemand die haar koelkast opentrok en er een fles bier uithaalde. Hij lachte. Hij pakte een tas uit en verspreidde de inhoud ervan door het huis. Onbekende dingen. Hij nam haar krant mee naar het toilet en kon daar uren blijven uren zitten. Hij deed alsof hij hier thuis was. Hij probeerde haar zelfs aan te raken en keek verschrikt omdat zij terugdeinsde. Een aanrander die vroeg of er soms iets was.

‘Of er iets is? Natuurlijk is er iets!’

‘Kunnen we dit niet een keertje overslaan? Kunnen we niet gewoon doorgaan?’ Dat zouden ze dan doen. De volgende dag zouden we gewoon doorgaan. Dan hielp hij haar gewoon weer uit bed, zoals altijd.

Zover was het nu nog allemaal niet. Nu had ze een brok in de keel omdat hij op gruwelijke wijze zou omkomen.

De typiste hoorde de voordeur opengaan. Haar geliefde ging weg.Hij was de afscheidszoen vergeten. Zijn hand ook.

‘Tot vanavond?’ vroeg ze. Maar met het dichttrekken van de voordeur werden alle lijntjes van haar naar iets anders doorbroken.

 

Het was al na elven. De directrice reed rondjes op haar bureaustoel zonder de klok uit het oog te verliezen. Ze had een rood hoofd en was buiten adem. Haar schoenzolen gleden uit zodra ze haar voeten tegen het glanzende parket afzette om de vaart erin te houden. Het ging steeds net goed. De plastic wieltjes piepten en kraakten omdat een bureaustoel geen auto was. Het geboende parket zat vol krassen. Het was precies kwart over elf toen ze tot stilstand kwam. De bureaulade ging stroef open. Ze haalde er iets uit, bukte zich, kreunde daar luid bij. Haar kakiblouse vertoonde donkere plekken bij haar oksels toen ze haar voeten met de schoenlepel uit de grijze pumps wrikte en met één oog de tijd in de gaten bleef houden. Toen de klus geklaard was, legde ze haar voeten op het bureaublad, leunde achterover en bestudeerde haar benen. Ze zag er twee luchtdicht verpakte rookworsten in. De vleeskleurige pantykousen hielden de opgezwollen voeten bijeen. De randen van haar pumps waren met panty en al, in haar huid gekerfd. De directrice hield vocht vast. Wat ze dronk, ging in haar voeten zitten. Tien voor half twaalf. De telefoon was nog steeds niet gegaan en de directrice had nog geen harde maatregelen getroffen.

 

Van de typiste was alleen een pluk bruin haar te zien. De poes lag boven op het dekbed, op haar buik, te slapen, ook opgekruld. Stil. Op het eerste gezicht zag het eruit als een gelukkig tafereel. Het zou het moment voor het wakker wor­den kunnen zijn.

 

*** TOELICHTING ***


Dit verhaal is gepubliceerd in maart 2007 in het tijdschrift Lava. Elke Geurts werd daarmee de winnaar van de Nieuw Proza Prijs 2007.

Uit het juryrapport:

“Met het verhaal ‘Nomadensnaar’ in het tijdschrift Lava overtreft Elke Geurts de twee voortreffelijke verhalen die zij eveneens in 2007 publiceerde in de tijdschriften Bunker Hill en De Brakke Hond. De hoofdfiguur is een typiste, die de representante is van het leven van iedereen, het nomadenbestaan in ons. “Juffrouw Nomade” komt tot ergernis van de zelfingenomen directrice niet meer opdagen op het kantoor van de verzekeringsmaatschappij, maar blijft ’s morgens in bed, háár zelfgekozen vorm van vrijheid, een besluit waaromheen een noodlottig waas hangt. Elke Geurts heeft weinig woorden nodig om een bijzondere sfeer op te roepen. In nuchtere, observerende taal verplaatst zij moeiteloos de lezer van de ene realiteit naar de andere, die van de verbeelding. Ook deze tweede werkelijkheid blijft heel herkenbaar. De cyclische opbouw en de geraffineerde, suggestieve compositie maken er een overtuigend geheel van.”

 

‘Nomadensnaar’ is opgenomen in haar debuutbundel Het besluit van Dola Korstjens (2008). Over deze bundel schreef Ewoud Kieft: “Onder de vele jonge debuterende schrijvers springt er maar zelden een uit die onmiskenbaar een eigen stem heeft, en die daar ook nog een sterk verhaal mee heeft te vertellen. Met haar bundel Het besluit van Dola Korstjens laat Elke Geurts beide kwaliteiten zien. En ze heeft niet één, maar een hele verzameling sterke verhalen te vertellen.

Het eerste wat opvalt aan Geurts’ debuut is het gevoel van suspense dat zij in haar korte verhalen weet op te roepen. Telkens lijkt er iets onheilspellends op de loer te liggen, lijkt het leven op elk moment een noodlottige wending te kunnen nemen – ook als er niets gebeurt. Geurts krijgt het zelfs voor elkaar om het uitblijven van een gebeurtenis als noodlottige wending te beschrijven, en ook dan blijf je op het puntje van je stoel zitten.” (NRC Handelsblad, 20.11.2008)



#NieuwProzaPrijs#21eeeuw

Leesuur.nl is een idee van Theo Knippenberg