A. Alberts

  De onbekende maarschalk
  Uit: Haast hebben in september, 1975, Van Oorschot.

Het laatste huis van de rij had hoekkamers met vensters aan de voor- en aan de zijkant. De ramen van de kamer op de eerste verdieping gaven uitzicht over het onbebouwde veld tot aan de duinen toe. Op dit veld met heuveltjes en bosjes en alleenstaande bomen speelden op woensdag- en zaterdagmiddagen de jongens van de halve stad. Ze kwamen tussen een en twee, ze verzamelden zich op het stuk land tegenover het laatste huis en van daaruit zwierven ze in grotere of kleinere groepen verder. Er werd indiaantje gespeeld en rovertje en oorlogje. Er waren Winnetous en Oldshatterhands, er was een enkele Jan van Schaffelaar of een Witte van Haemstede. Er waren leden en opperhoofden van geheime verenigingen, waarvan het verboden was de naam te kennen. Ze verspreidden zich en ze verenigden zich weer. Ze stonden bij elkaar te praten en te overleggen en ze riepen elkaar van ver af bevelen of aanwijzingen toe. In de loop van de middag verwijderden ze zich steeds meer van hun basis bij het laatste huis en tegen een uur of vijf kwamen ze tenslotte allemaal weer naar hun punt van uitgang om vandaar naar de stad terug te gaan.
      Op een zaterdagmiddag om half vier stond een jongen achter het raam van de hoekkamer op de eerste verdieping van het laatste huis. Hij had om half vier thuis moeten komen om zich te wassen en een schoon pak aan te trekken, want hij moest met zijn vader, moeder en zusje mee gaan eten bij een jarige tante, die midden in de stad woonde. Hij had zich niet gewassen, hij had alleen maar zijn haar nat gemaakt en het met een kam in een kaarsrechte scheiding geplakt. Hij had het pak, dat op een stoel voor hem klaar lag, aangetrokken en de bijbehorende das gestrikt en hij was met een boek voor het raam gaan zitten. Hij las en hij keek van tijd tot tijd over het speelland. Hij las:
  
De keizer zat achter een ruwhouten tafel. Hij leunde met zijn ellebogen op het ongeverfde blad en hij hield zijn hoofd in zijn handen verborgen. De maarschalken stonden voor hem. Ze keken elkander aan. Sommigen haalden hun schouders op, maar er was niemand, die iets durfde zeggen. Tenslotte hief de keizer het hoofd op en sprak: De heren willen dus naar Parijs terug. - Davoust trad naar voren. Hij zei met ruwe stem: We hebben er genoeg van. Het heeft geen zin nog langer in Moskou te blijven, laat staan nog verder te trekken. De legers van Alexander hebben ons al veel te ver het land ingelokt. We willen naar huis. We willen eindelijk eens van het leven genieten.
      Wij ook! riepen de anderen. Geef het bevel tot de terugtocht, sire. Wij smeken u er om. - Dreigen bedoelen jullie, zei de keizer vol minachting. Maar jullie zult je zin hebben, al zal het jullie spijten dit mij te hebben afgedwongen.
      De Onbekende Maarschalk had genoeg gehoord. Hij had in de donkerste hoek van het toch al donkere vertrek gestaan en hij was, zoals gewoonlijk, door de keizer niet opgemerkt. Hij verliet geluidloos het vertrek. Buiten sprong hij in het zadel en galoppeerde naar zijn kwartier. Opzadelen! beval hij. Het hele eskadron opzadelen. Hij riep een ordonnans. Hij zei: Ga naar de keizer en zeg hem, dat de Onbekende Maarschalk met zijn hele eskadron naar het zuiden rijdt en dat hij de te volgen route van iedere vijand zal zuiveren. - Hij zag de ordonnans wegrijden. Hij Zag hem voor de keizer verschijnen. Hij hoorde hem zeggen: Sire, de Onbekende Maarschalk voert met zijn eskadron de voorhoede van uw leger aan. Hij sabelt er op in en de Russen vluchten overal waar ze hem zien. - Hij hoorde de keizer zeggen: Alweer de Onbekende Maarschalk. Hij redt mijn leger, hij redt ons allemaal. - Hij hoorde Maarschalk Ney zeggen: Die donderse Hollander is ons weer de baas. Maar dan zal ik tenminste de achterhoede vormen en de vijand aan die kant op een afstand houden.

Hij keek uit het raam. Hij zag de jongens heel in de verte spelen. Hij bladerde wat verder in het boek. Hij sloeg de Berezina maar over.
      Toen besloot de keizer vóór zijn leger uit naar Parijs te rijden. Alleen vergezeld door Caulaincourt en zijn lijfmameluk Rostand ijlde hij in een slede door de Russische vlakten. De keizer zat diep in zijn dekens weggedoken, toen Rostand zich naar hem overboog. Kozakken! riep Rostand. - We zijn verloren! riep Caulaincourt. - De keizer richtte zich op. Hij zag naast de slede in een flits een ruiter voorbij galopperen en nog een en nog een. Hij hoorde schreeuwen en vechten en sabelgerinkel. - Dat zijn geen Kozakken, zei de keizer. - We zijn gered! riep Caulaincourt. Het is de Onbekende Maarschalk. - De keizer tuurde in het donker, maar hij kon slechts een schim onderscheiden. Het was iemand, gehuld in een wijde mantel, waaronder een witte broek en zwarte rijlaarzen te voorschijn kwamen. De slede vloog voort over de besneeuwde vlakten, dagenlang, en wanneer de keizer naar buiten keek, zag hij opzij of voor zich uit diezelfde gestalte, gevolgd door een paar ruiters, die in zijn omgeving bleven tot zij eindelijk de veilige Poolse grens bereikten. Toen verdween het geleide.

Hij sloeg het boek dicht, stond op en ging voor het raam staan. Hij keek naar buiten en luisterde naar de geluiden in het huis. Zijn moeder was in de keuken of in de slaapkamer en zijn zusje zat beneden in de achterkamer haar huiswerk te maken. Zijn vader was nog niet thuis. Als die kwam zouden ze weggaan. Hij zag in de verte een groepje jongens achter een heuveltje verdwijnen. Hij keek naar het boek, maar hij sloeg het niet open. Hij wist, wat er verder kwam.
     De Oostenrijkers hadden zich toch nog bij de anderen aangesloten en van drie kanten rukte de vijand op het leger aan. Buiten Leipzig stonden de maarschalken MacDonald en Poniatowski aan de oever van de Elster. Ze stonden bij de brug, die de enige afvoerweg voor de troepen van de keizer vormde. Ze zagen een ruiter in razende galop langs de rivieroever vliegen. Het is de Hollander! riep MacDonald. Wat gaat hij doen? - De ruiter riep hun toe: Ze laten de brug in de lucht vliegen! - Hij vloog als de wind verder en hij kwam juist op tijd om een korporaal een brandende lont uit de hand te rukken en in het water te gooien. Goddank! riepen de twee maarschalken als uit één mond. We zijn gered. Het leger is gered. De keizer is gered. De keizer kan nu toch nog de overwinning behalen.

De jongen schudde zijn hoofd. Hij sloeg het boek open en bladerde er in. Hij las: In de ochtend van de derde dag vielen de legers der geallieerden aan. Zij drongen tot in de stad door en men bestreed elkander in de straten. De achterhoede van het Franse leger verdedigde zich wanhopig. Eén uitweg was nog open gebleven: de brug over de Elster. Door een noodlottig misverstand werd de springlading onder de brug door een korporaal te vroeg tot ontploffing gebracht. Duizenden Franse soldaten werden hierdoor krijgsgevangen gemaakt of kwamen om het leven bij hun pogingen de overzijde van de rivier zwemmende te bereiken. Tot deze laatsten behoorde ook maarschalk Poniatowski. Maarschalk MacDonald daarentegen kwam veilig op de andere oever aan.
     Hij stond voor het raam. Hij stond op een heuvel, van waar hij de hele omtrek kon overzien. Hij zag de Engelsen staan als een rots. Hij hoorde de keizer wanhopig roepen: Grouchy! Waar blijft Grouchy? - Hij slingerde zich op een paard. Hij hoorde de keizer zeggen: Wie rijdt daar weg? - Het is de Onbekende Maarschalk, zei iemand uit de omgeving. - De Hollander? vroeg de keizer. Zijn landgenoten vechten tegen mij. Waarom is hij niet bij zijn landgenoten? - Dat moet de keizer hem zelf maar vragen, zei de omgeving. De Maarschalk heeft zich gisteren bij het leger gemeld. Hij heeft vandaag de hele dag met zijn soldaten de boerderij verdedigd tegen de aanvallen van de Engelsen. En nu gaat hij Grouchy halen. Dwars door alles heen gaat hij Grouchy halen. - Dan winnen we de slag, zei de keizer. Roep de Onbekende Maarschalk bij me, zodra hij met Grouchy terugkomt. Ik zal hem verheffen tot graaf van Holland. - Daar zijn ze al, riep de omgeving. Hoera! Het is de Onbekende Maarschalk met Grouchy en vijftigduizend man verse troepen. De Engelsen vluchten naar alle kanten. En de Pruisen zijn onderweg al verslagen. Waterloo is gewonnen! - Roep de Onbekende Maarschalk bij me, zei de keizer.
     De jongen ging bij het raam vandaan, maar hij wilde niet in het boek lezen. Hij wist, wat er stond. Er stond: In de namiddag van 17 juni gaf de keizer, die op het punt stond de Engelse linkervleugel aan te vallen, aan maarschalk Grouchy bevel de achtervolging van de bij Ligny verslagen Pruisen voort te zetten. Teneinde deze opdracht uit te voeren marcheerde Grouchy met zijn legerkorps ter sterkte van vijftigduizend man in de richting van Namen, waarheen, naar men dacht, de Pruisen waren teruggetrokken. Bij Gembloux aangekomen had Grouchy nog steeds geen enkel contact met het leger van Blücher. Pas in de nacht van 17 op 18 juni vernam hij, dat diens troepen in de richting van Wavres gezocht moesten worden. Toen het kanongebulder van de grote slag waarneembaar werd, smeekten de officieren Grouchy het korps te dirigeren in de richting van het geluid. Maar de maarschalk bleef in de hem door Napoleon aangegeven richting doormarcheren en zo kwam hij niet meer bij Waterloo.

Hij hoorde, dat zijn vader thuiskwam. Hij hoorde iemand de trap oplopen. Het moest zijn moeder zijn, want hij hoorde zijn vader beneden iets roepen. Er sloeg een deur. Zijn moeder was naar de slaapkamer gegaan.
     De jongens op het veld bleven nog steeds in de verte spelen. Het zou nog wel geen vijf uur zijn. Zijn vader zou zich misschien nog gaan scheren en een ander pak aantrekken. Ze zouden wel geen thee meer thuis gaan drinken voor ze naar tante gingen. Hij liep zijn kamer op en neer. Ze hadden hem veel te vroeg binnen laten komen. De jongens waren nog volop aan het spelen. Hij keek weer naar buiten en hij zag, dat ze toch al langzaam de kant van het huis opkwamen. Hij zat in een herberg ergens aan de Franse kust. Hij had gehoord, dat de keizer zich aan de Engelsen zou overgeven en dat die hem dan naar Sint-Helena zouden brengen. Hij was alleen. Hij was altijd alleen in zijn goudgeborduurde jas met hoge kraag, zijn witte broek en zijn zwarte gelakte rijlaarzen. Hij zat aan een tafel met zijn hoofd in zijn handen, zoals de keizer in Moskou aan een tafel had gezeten. Hij was ook niet langer alleen. Er stonden mannen tegenover hem, toen hij zijn hoofd ophief en hen aankeek. Hij zei: We zullen hem gaan redden. We zullen hem deze keer gaan redden. Is er al bericht? Hij is zeker al ingescheept op de Northumberland? - De mannen knikten. - We zullen hem bevrijden, zei hij. We zullen het schip volgen en het in volle zee aanvallen. Het is onze enige kans. We moeten het in volle zee doen. Ze brengen hem zeker naar Sint-Helena? - De mannen knikten. - Hebben jullie een schip? - De mannen knikten. - Laten wij aan boord gaan, zei hij. - De mannen zeiden: We kunnen niet uitvaren. De Engelsen hebben een blokkade voor de haven gelegd. - Hij zei: Waar is die blokkade? - De mannen wezen door het raam naar de zee, die vol Engelse schepen lag. We kunnen er niet door, zeiden ze. - Hij zei: We moeten er door. We moeten een uitweg vinden. We moeten hem ditmaal bevrijden. We moeten alles klaar maken en bij nacht uitzeilen. - Het kan niet, zeiden de mannen. De wind waait uit het westen. We komen nooit de haven uit bij deze wind. - Hij zei: Ik ben de Onbekende Maarschalk en laat de rest maar aan mij over. Ik zal vannacht het schip dwars tegen de wind in de haven uitbrengen en jullie hoeven de zeilen niet eens te hijsen. Laat alles aan mij over. Ik ben de Onbekende Maarschalk en ik doe wat ik zeg.

Hij stond voor de spiegel. Hij keek niet naar zijn scheiding, maar naar het gezicht, dat hij voor zich in de spiegel zag en hij zei: Hij stond voor de spiegel. Hij keek niet naar zijn scheiding, maar naar het gezicht, dat hij voor zich in de spiegel zag en hij zei: Verdomme, ik doe het.
     Het was avond en hij ging aan boord, terwijl een paar grote kisten en vaten achter hem aan werden gedragen. Het was een klein schip, eigenlijk niet veel meer dan een grote sloep. Hij zei tegen de anderen, dat ze naar het voorschip moesten gaan, dat ze zich moesten verbergen in het vooronder, omdat hij alleen moest blijven bij wat hij deed en dat ze pas naar achteren mochten komen, als hij het schip veilig door de Engelse blokkade had gebracht. En toen ze weg waren, haalde hij een buitenboordmotor uit de kist, de grootste buitenboordmotor, die er bestond en hij maakte hem vast en hij vulde het reservoir met benzine uit de vaten. Hij sloeg de motor aan. De schroef begon te draaien. Hij gooide vlug de touwen los en stuurde de boot van de kade weg. Hij zat aan het roer in de pikdonkere nacht, zijn mantel had hij om zich heengeslagen, zijn sabel lag tegen zijn linkerzij. Hij had zijn steek niet op. De Onbekende Maarschalk was er voor bekend, dat hij altijd blootshoofds ging. Het kleine schip voer in het stikdonker weg. Hij liet de motor op volle kracht draaien. Alle lichten aan boord waren gedoofd. Maar de Engelsen zouden misschien toch in de richting van het geluid van de motor schieten. De Engelsen schoten niet. Ze waren natuurlijk bang, dat ze elkander zouden raken. De Onbekende Maarschalk zat aan het roer van zijn schip en hij stuurde het naar de volle open zee. Toen het licht begon te worden in het noordoosten was er geen land, waren er geen Engelsen meer te zien. Hij maakte de motor los en gooide hem in zee met de lege benzineblikken. Hij riep de mannen uit het vooronder. Hij zei: Hijs de zeilen maar. We varen naar het zuiden, richting Sint-Helena, We hebben de Engelsen achter ons gelaten en de Northumberland met de keizer aan boord is nog niet vertrokken. We kunnen het rustig aan doen. We kunnen wachten, tot ze ons inhaalt en dan slaan we onze slag, dan zullen we haar enteren.
     De mannen vroegen niets. Ze vroegen niet, wat hen die nacht door de Engelse blokkade had heengebracht. Ze durfden het niet vragen aan hem, die daar blootshoofds met zijn zwarte mantel over zijn geborduurde uniform aan het roer zat. Ze hesen de zeilen en het kleine schip vloog voort over het water. We zullen hem ditmaal redden, zei de Onbekende Maarschalk.
     Hij stond niet voor het raam, hij zat niet aan de tafel, hij liep niet meer door de kamer, hij keek niet in de spiegel. Hij bleef op zee. De wind blies door zijn haar en onder zijn mantel. Hij liep over het dek van zijn schip en hij zat soms beneden, alleen, in de kleine kajuit en keek door de patrijspoort uit over het water. Hij bracht van tijd tot tijd zijn rechterhand aan zijn linkerzij, aan de greep van zijn ruitersabel en soms trok hij het wapen een eindje uit de schede.
     Hij stond meestal zelf aan het roer. Hij zei tweemaal per dag tegen de anderen: Laat het bestek opmaken. Dan werd er op een kaart aangetekend, waar ze waren. Hij zei eindelijk: Zeilen minderen! Ze halen ons anders niet in. Toen ze op een punt waren gekomen, dat ze zelf niet zo heel ver meer van Sint-Helena af waren, liet hij alle zeilen strijken. Ze bleven dobberen op de golven van de oceaan. En toen kwam het schip. Toen kwam het fregat, dat Northumberland heette en dat d keizer aan boord had. Hij zag het naderen. Hij zag het steeds groter worden. Het grote schip kwam hun richting uit.
     Hijs de zeilen! riep de Onbekende Maarschalk. We moeten ze langszij komen. We zullen ze enteren.
     De mannen juichten en het kleine schip vloog over het water in de richting. van het fregat. De Onbekende Maarschalk stond niet langer aan het roer. Hij had zijn mantel afgegooid. Hij stond aan het zij boord, klaar om te springen. Hij sprong vóór alle anderen op het fregat over. Hij hoorde een verward geschreeuw om zich en achter zich. Hij rende over het dek van de Engelsman. Hij wist niet, of iemand hem de weg versperde. Hij rende door, hij wist, waar hij moest zijn. Hij wist, dat ze de keizer bij het naderen van zijn verlosser hadden opgesloten in de kajuit beneden het dek. Hij wist precies de weg. Hij stortte zich de kajuittrap af. Hij hoorde weer roepen achter zich, ditmaal duidelijker, maar hij rende door. Hij moest over de treden van de trap gestruikeld zijn, want hij had ze onder zijn voeten niet gevoeld. Hij duwde de deur open, de deur van de kajuit, waarin de keizer gevangen werd gehouden. Hij trapte de deur misschien open, maar hij voelde het niet. Hij hoorde alleen het roepen achter zich steeds duidelijker.
     Hij zag in de kajuit bij een patrijspoort een gestalte staan met een driekanten steek op het hoofd. Hij zag hem. staan met zijn rug naar de deur, waardoor de Onbekende Maarschalk zojuist de kajuit was binnengestormd. De keizer keek naar buiten en de Onbekende Maarschalk bleef staan, doodstil. Alles was doodstil.
     Hij zag, dat het hoofd van de keizer zich langzaam in zijn richting keerde. Hij zag het gezicht, waarvan hij altijd had gelezen, dat het een bleek marmeren Cesarengelaat was. Hij zag, dat de ogen hem aankeken en dat het gezicht langzaam droevig nee schudde. Hij zag, dat de keizer met zijn hand naar de patrijspoort wees en hij kon door de patrijspoort het eiland zien liggen, waarvan hij wist, dat het Sint-Helena was.

De deur werd opengegooid en zijn moeder stond in de opening. Ze riep: Jan! Geef toch antwoord! Waarom geef je in vredesnaam geen antwoord?
     Hij stond verstijfd van schrik. Hij slikte en zei: Ja moeder, ik kom. Hij voelde, dat zijn haar in de war zat. Hij zei: Ik ben klaar. Even mijn haar kammen. Hij liep naar de spiegel, terwijl zijn moeder de trap weer afging. Hij stond voor de spiegel met zijn kam in zijn hand. Hij zag aan de andere kant een jongen met verwarde haren in een geborduurde jas, bij wie een paar tranen over de wangen liepen. Hij salueerde en de ander salueerde terug. Hij boende zijn gezicht droog. Hij kamde zijn haar, hij haalde diep adem en toen ging hij naar beneden, met drie treden tegelijk de trap af.
Leesuur.nl is een idee van Theo Knippenberg